Les 1: herhaling hdst. 1 SI

Les 1
herhaling hdst. 1

  • Je mag in de reader markeren
    Tip: voor sommige opdrachten is het fijner om in een lijntjesschrift te schrijven. 
  • Studiewijzer volgt
    Deze week: stof onderbouw herhalen
  • De reader wordt nog aangevuld met nieuwe theorie
  • Je neemt de reader én je lijntjesschrift iedere les mee. 
  • Zet je naam en klas erop :-)

  • De stof uit de onderbouw wordt als bekend gezien (dus die dien je te beheersen voor de toets in toetsweek 3)
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 1
herhaling hdst. 1

  • Je mag in de reader markeren
    Tip: voor sommige opdrachten is het fijner om in een lijntjesschrift te schrijven. 
  • Studiewijzer volgt
    Deze week: stof onderbouw herhalen
  • De reader wordt nog aangevuld met nieuwe theorie
  • Je neemt de reader én je lijntjesschrift iedere les mee. 
  • Zet je naam en klas erop :-)

  • De stof uit de onderbouw wordt als bekend gezien (dus die dien je te beheersen voor de toets in toetsweek 3)

Slide 1 - Slide

Welke stelling is waar?
A
Het onderwerp is waar de tekst over gaat, geformuleerd in een zin.
B
De hoofdgedachte is waar de tekst over gaat, geformuleerd in een zin.
C
Het onderwerp en de hoofdgedachte hebben niets met elkaar te maken.

Slide 2 - Quiz

Je moet actie ondernemen.

Welk tekstdoel hoort hierbij?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Opiniëren

Slide 3 - Quiz

Je wilt het publiek zelf een mening laten vormen. Je dringt jouw mening, die van de schrijver, niet op.

Welk tekstdoel hoort hierbij?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Opiniëren

Slide 4 - Quiz

Het tekstdoel is overtuigen of activeren.
A
Je hoofdgedachte is een constatering.
B
Je hoofdgedachte is een mening.

Slide 5 - Quiz

Welke twee functies heeft een inleiding?

Slide 6 - Open question

Hoe noem je een kort, grappig verhaaltje dat vaak in de inleiding wordt gebruikt om de aandacht van de lezer te trekken?
Een ... [1 woord]

Slide 7 - Open question

Het tekstgedeelte waarin de tekst wordt afgerond heet het ... [1 woord]

Slide 8 - Open question

Het onderwerp van de tekst wordt in het middenstuk uitgewerkt in ....
[1 woord, meervoud]

Slide 9 - Open question

Waar vind je de kernzin van een alinea het minst snel?
A
Eerste zin van de alinea
B
Tweede zin van de alinea
C
Ergens in het midden van de alinea

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'door ... te' aan?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Reden

Slide 11 - Quiz

En het woordje 'bovendien'?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming

Slide 12 - Quiz

Daarom?
A
Oorzaak-gevolg
B
Reden
C
Samenvatting

Slide 13 - Quiz

Hoewel?
A
Opsomming
B
Reden
C
Tegenstelling

Slide 14 - Quiz

Zoals?
A
Voorwaarde
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Neem zelfstandig de theorie door 
§1 en §2
timer
5:00

Slide 16 - Slide

Lees tekst 1 op blz. 17
Maak de bijbehorende vragen 
1) Op welke manier trekt de schrijver de aandacht van het publiek?
2) Wat is het onderwerp van de tekst?
3) Op welke manier wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd?
4) Wat is waarschijnlijk het tekstdoel? 

Tip: gebruik de termen uit de groene theorieblokjes.
Klaar? Rond de opdracht af (tekst 2, 3 en 4)
timer
5:00

Slide 17 - Slide

Antwoorden
  • 1  Aandacht trekken door de geschiedenis te beschrijven.
  • 2 Onderwerp = avontuurlijk reizen.
    NB: onderwerp altijd noteren met een ZN (+ eventueel een bepaling)
  • 3 De schrijver introduceert het onderwerp van de tekst door een vraag te stellen: "Is reizen nog wel avontuurlijk?"
  • 4 Het tekstdoel is waarschijnlijk informeren

  • De overige teksten kun je later nakijken

Slide 18 - Slide

Tekst 5 op blz. 21-23
Lees (snel) de eerste en de laatste zin van elke alinea, meer niet.
Maak de bijbehorende vragen bij opdr. 2 (blz. 20)




timer
5:00

Slide 19 - Slide

Antwoorden tekst 5 op blz. 21-23
  • 1 De inleiding bestaat uit alinea 1 t/m 3.
  • Aan het eind van de inleiding wordt een vraag gesteld die in de kern/het middenstuk beantwoord wordt.
  • 2 Het slot bestaat uit alinea 17.
  • Het signaalwoord 'Al met al' staat dat duidelijk aan te geven.
  • Let op bij zo'n tussenkopje-vraag!
Tussenkopjes plaatsen
De tussenkopjes staan op de goede volgorde! De antwoorden van vraag 3, 4 en 5 moeten dus OPLOPEN qua alineanummer. Noteer slechts één alineagetalletje. Je hoeft nooit aan te geven dat het tussenkopje hoort bij alinea 7, 8, 9 en 10. Je hoeft alleen maar te noteren BOVEN welke alinea hij moet staan.

Slide 20 - Slide

Antwoorden tekst 5 op blz. 21-23
3 'Invloed op de eerste taal' moet boven ...
  • alinea 6
4 'Verband met alzheimer' moet boven ...
  • alinea 10
  • In de tweede regel van alinea 10 wordt alzheimer voor het eerst genoemd.
5 'Cognitief vaardiger' moet boven ...
  • alinea 13
  • Het woord 'cognitieve' wordt pas genoemd in alinea 14, maar duidelijk al ingeleid in alinea 13. Alinea 13 hoort inhoudelijk niet meer bij alzheimer, maar bij een nieuw deelonderwerp. 

Slide 21 - Slide

Maak opdracht 3 (p. 23-24)
Noteer van elke alinea de kernzin.
  • Je komt dus uit op zes kernzinnen in totaal.

Uiteraard mag je ook citeren volgens deze methode:
'Eerste twee ... laatste twee.'

Let op de leestekens: uitroeptekens, vraagtekens, 
punten horen er ook bij!




timer
7:00

Slide 22 - Slide

Antwoorden opdracht 3
Tekst 6 - alinea 1:
  • 'Inwoners van ... zilver is.'
Tekst 6 - alinea 2:
  • 'De kleur ... sinds 2007.'
Tekst 7:
  • 'Wie wil ... Patrick Morrissey.'

Slide 23 - Slide

Antwoorden opdracht 3
Tekst 8 - alinea 1:
  • 'In plaats ... elkaar praten.'
Tekst 8 - alinea 2:
  • 'Politici zijn ... te spreken.'
Tekst 8 - alinea 3:
  • 'Een echt ... de democratie.'

Slide 24 - Slide

Aan de slag!
Huiswerk voor de volgende keer:
  • Opdracht 4 (p. 24)
  • Literaire notities inleveren (handgeschreven in een schrift)

Hiermee klaar? 
  • We hebben niet alle opdrachten in de les gemaakt en besproken, bijvoorbeeld tekst 2, 3, 4 (opdracht 1) --> je kunt deze nog ter oefening maken (en later nakijken)
  • Neem de theorie in je reader door van de resterende paragrafen

  • Volgende keer: §6 (publiek) en §7 (standpunt en argumenten)

Slide 25 - Slide

Maak: 4 (huiswerk voor de volgende keer)

- Lees de theorie van paragraaf 6 en 7

timer
10:00

Slide 26 - Slide

Opdracht 4 - tekst 9 - blz. 24
Niet schuldig, wel verantwoordelijk
(1) Zonder zich te verdiepen in de daadwerkelijke analyses van Gloria Wekker schiet Hubert Peters in een defensieve reflex door ons mede te delen dat hij zich niet schaamt voor en niet schuldig voelt over slavernij en kolonialisme. Dat is fijn voor Peters, maar inhoudelijk gezien slaat hij de plank helemaal mis.

Slide 27 - Slide

Opdracht 4 - tekst 9 - blz. 24
Niet schuldig, wel verantwoordelijk
(1) Zonder zich te verdiepen in de daadwerkelijke analyses van Gloria Wekker schiet Hubert Peters in een defensieve reflex door ons mede te delen dat hij zich niet schaamt voor en niet schuldig voelt over slavernij en kolonialisme. Dat is fijn voor Peters, maar inhoudelijk gezien slaat hij de plank helemaal mis.

Slide 28 - Slide

Opdracht 4 - tekst 9 - blz. 24
Niet schuldig, wel verantwoordelijk
(2) Ten eerste omdat het niet klopt dat Wekker de invloed van het verleden tot de witte Nederlanders beperkt. Zij hamert er immers juist herhaaldelijk op dat wij het cultureel archief allemaal met ons meedragen. Daarbij komt dat het in zekere zin niet eens zozeer gaat om de geschiedenis: het gaat erom welke sporen ons verleden achterlaat in ons heden en dan draait het niet om schuld en schaamte, maar om verantwoordelijkheid en reflectie.

Slide 29 - Slide

Opdracht 4 - tekst 9 - blz. 24
Niet schuldig, wel verantwoordelijk
(2) Ten eerste omdat het niet klopt dat Wekker de invloed van het verleden tot de witte Nederlanders beperkt. Zij hamert er immers juist herhaaldelijk op dat wij het cultureel archief allemaal met ons meedragen. Daarbij komt dat het in zekere zin niet eens zozeer gaat om de geschiedenis: het gaat erom welke sporen ons verleden achterlaat in ons heden en dan draait het niet om schuld en schaamte, maar om verantwoordelijkheid en reflectie.

Slide 30 - Slide

Antwoorden tekst 9 - blz. 24
Op een rij:
immers = 
  • redengevend
daarbij komt =
  • opsommend
De dubbele punt na 'geschiedenis' =
  • toelichtend.

Slide 31 - Slide

Antwoorden tekst 9 - blz. 24
Op een rij:
door ... te =
  • doel-middel
en (4x) =
  • opsommend
maar (2x) =
  • tegenstellend
ten eerste =
  • opsommend
omdat =
  • redengevend

Slide 32 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - tekst 2
  • 1  De aandacht wordt getrokken door een voorbeeld te geven.
  • 2 Het onderwerp: het vertrek van gezinnen uit de stad.
  • 3 De schrijver introduceert het onderwerp door een probleem te schetsen. (Bolletje 3 in het groene theorieblokje op pagina 14).
  • 4 Het tekstdoel: opiniëren. 


Virulent (alinea 3) = heftig, boosaardig

Slide 33 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - tekst 3
Kijk naar het groene theorieblokje op pagina 13.
  • 1 De schrijver trekt de aandacht door een verwijzing naar de actualiteit.
  • 2 Het onderwerp: de gevaren van de Tour de France/de commercie rondom de Tour de France.
  • 3 De schrijver introduceert het onderwerp van 
  • de tekst door zijn mening/standpunt te geven.
  • 4 Tekstdoel: overtuigen.






Slide 34 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - tekst 4
Kijk naar het groene theorieblokje op pagina 13.
  • 1 De schrijver trekt de aandacht door het belang voor het publiek aan te geven.
  • 2 Onderwerp: succesvol solliciteren.
  • 3 De schrijver introduceert het onderwerp van de tekst niet op een van de standaardmanieren. 
  • Zij legt in het kort de nieuwe techniek uit en zal die waarschijnlijk in het middenstuk verder uitwerken.
  • Tekstdoel is waarschijnlijk informeren.






Slide 35 - Slide