2HV, hoodstuk 6

Hoofdstuk 6
Cahier expression écrite
lettre de motivation
1 / 52
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 6
Cahier expression écrite
lettre de motivation

Slide 1 - Slide

Les buts - leerdoelen
● Ik kan mezelf voorstellen in het Frans (naam, leeftijd, woonplaats)
● Ik kan om informatie/inlichtingen vragen
● Ik kan aangeven welke talen ik beheers en waar ik goed in ben
● Ik kan vragen om een baantje bij op een camping
● Ik kan regelmatige werkwoorden op -er vervoegen
● Ik kan de werkwoorden être en avoir vervoegen in de présent
● Ik kan vragende voornaamwoorden gebruiken (quel)
● Ik kan het werkwoord prendre = nemen vervoegen


Slide 2 - Slide

les 1
Cahier expression écrite: opdracht 1, 2 en 3

Slide 3 - Slide

la situation
Het is meivakantie. Jullie gaan naar Frankrijk, de Dordogne. Je wil je een beetje voorbereiden op de vakantie. Wie weet ontmoet je wel iemand en dan wil je wat kunnen zeggen in het Frans natuurlijk


Slide 4 - Slide

cahier d'expression écrite
Opdracht 1: Zoek op waar in Frankrijk de Dordogne ligt en geef dit aan op de landkaart

Opdracht 2: Ga op onderzoek uit! Hoe zeg je ik spreek Frans, Engels, Duits, Nederlands

Opdracht 3: Maak een mindmap van 10  zinnen rondom het thema: jezelf voorstellen



Slide 5 - Slide

Opdracht 5
Stel jezelf voor:
  • Vertel hoe je heet
  • hoe oud je bent
  • in welke plaats je woont 
  • en in welk land
  • welke talen je spreekt
  • op welke school je zit
  • in welke klas je zit
  • wat je hobby is

Slide 6 - Slide

leren hoofdstuk 6, voca A
classroom:
  • wozzol
  • wrts
  • quizlett
online methode: slim stampen
boek blz 78

Slide 7 - Slide

les 2
Cahier expression écrite: werkwoorden vervoegen

Slide 8 - Slide

werkwoorden
  • werkwoord op -er
  • avoir = hebben
  • être = zijn
  • prendre = zijn

Slide 9 - Slide

Werkwoorden op -er
  • De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er 

Hoe vervoeg je deze werkwoorden?
  • -er  weghalen => stam

Slide 10 - Slide

het er werkwoord

Slide 11 - Slide

avoir
Het is een onregelmatig werkwoord.


Slide 12 - Slide

être = zijn
Het werkwoord zijn is in het Frans être. Dit werkwoord is onregelmatig, net als het werkwoord avoir.

Slide 13 - Slide

prendre
De vervoeging van het werkwoord prendre.
Prendre betekent nemen.

Slide 14 - Slide

ik neem
jij neemt
hij neemt
zij neemt
wij nemen
jullie nemen
u neemt
zij nemen
zij nemen
je prends
tu prends
il prend
elle prend
nous prenons
vous prenez
vous prenez
ils prennent
elles prennent

Slide 15 - Slide

leren hoofdstuk 6, voca B
classroom:
  • wozzol
  • wrts
  • quizlett
online methode: slim stampen
boek blz 78

Slide 16 - Slide

hoofdstuk 6, onderdeel D
grammaire vraagwoord "quel"
Tu as quel âge?
les 3

Slide 17 - Slide

uitleg met smartbord

Slide 18 - Slide

quel/quelle/quels/quelles + zelfstandig naamwoord = welke

quel/quelle/quels/quelles +est/son
wat 
quel - mannelijk enkelvoud
quelle = vrouwelijk enkelvoud
quels = mannelijk meervoud 
quelles = vrouwelijk meervoud 

Slide 19 - Slide

Quel is een vraagwoord. Het past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:

mev      quel                       mmv       quels
vev        quelle                    vmv          quelles

Quel(le)(s) betekent welke (gevolgd door een zelfst nmw)

Quel(le)(s) betekent wat (gevolgd door est/sont)

Slide 20 - Slide

Het vraagwoord quel
 quel        ->  verandert mee met het znw waar het bij hoort

mnl ev    ->    quel
vrl    ev    ->     quelle
mnl mv  ->     quels
vrl    mv  ->     quelles  

Slide 21 - Slide

Quel, quelle, quels, quelles
Welke / wat

Slide 22 - Slide

Quel?
A
hoe?
B
wat?
C
welke?
D
waneer?

Slide 23 - Quiz

Quel / Quelle / Quels est ton camping préféré ?
A
quel
B
quelle
C
quels

Slide 24 - Quiz

Kies: quel/quelle/quels/quelles

Tu vas acheter ..... voiture?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 25 - Quiz

Wat is de vertaling van "quel" in de volgende zin?: "Quel est ton pays préféré?"
A
wat
B
wie
C
welk
D
hoe

Slide 26 - Quiz

Is het quel/quelle/quels/quelles
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 27 - Quiz

Choisis le bon mot:

Tu as quel / quelle / quels âge ?
A
quel
B
quelle
C
quels

Slide 28 - Quiz

"Quel est votre avis ?"

Wat betekent "quel" ?
A
Waar
B
Welke
C
Wat
D
Wanneer

Slide 29 - Quiz

leren hoofdstuk 6, voca E
classroom:
  • wozzol
  • wrts
  • quizlett
online methode: slim stampen
boek blz 79

Slide 30 - Slide

les 4
woordjes oefenen en leren:
wozzol
quizlett
wrts
slim stampen
boek 
overhoorlijsten

Slide 31 - Slide

les 5
herhaling grammatica:

Slide 32 - Slide

Het vraagwoord quel
 quel        ->  verandert mee met het znw waar het bij hoort

m ev    ->    quel
v   ev    ->     quelle
m mv  ->     quels
v   mv  ->     quelles  

Slide 33 - Slide

Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk meervoud
Quelle
Quels
Quelles
Quel

Slide 34 - Drag question

........est ton nom?
Tu es en ........... classe?
............. sont tes matières préférées?
............. films français est-ce que tu préferes?
quelle 
quelles
quels
quel

Slide 35 - Drag question

Quel est
Quelle est
Quels sont
Quelles sont
ta chanson d'été préférée?
les plus belles villes de ce pays?
le code wifi du camping?
les meilleurs restaurants de la région?

Slide 36 - Drag question

onderdeel H
werkwoord prendre

Slide 37 - Slide

Verbe prendre
Weet je nog hoe je het werkwoord prendre moet vervoegen 
in de présent en de passé composé?

Slide 38 - Slide

Grammaire H ww. prendre (présent). 
prendre
nemen
je
prends
tu
prends
il/elle/on
prend
nous
prenons
vous
prenez
ils/elles
prennent

Slide 39 - Slide

tu-vorm prendre
A
prendes
B
prend
C
prends
D
pris

Slide 40 - Quiz

Il (prendre)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 41 - Quiz

Werkwoord: prendre
je
A
prends
B
prend
C
prennent
D
prenons

Slide 42 - Quiz

prendre, je (présent)
A
je prends
B
je prend
C
je pris
D
je pren

Slide 43 - Quiz

prendre
A
mogen
B
kunnen
C
proeven
D
nemen

Slide 44 - Quiz

vous (prendre)
A
prenons
B
prendez
C
prenez
D
prennent

Slide 45 - Quiz

elle (prendre)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 46 - Quiz

nous (prendre)
A
prends
B
prendons
C
prenons
D
prenez

Slide 47 - Quiz

(prendre) men neemt=
A
on prend
B
on prends
C
on prenait
D
on a pris

Slide 48 - Quiz

ik neem (prendre)
A
je prends
B
je prend
C
nous prenons
D
j'ai pris

Slide 49 - Quiz

il ... (prendre, présent)
A
prends
B
prend
C
pren
D
prene

Slide 50 - Quiz

les 6
oefentoets

Slide 51 - Slide

Ga naar de planning
Maak week 20, onderdeel H

Slide 52 - Slide