This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
De 3e naamval
Slide 1 - Slide
Na de 1e en 4e naamval, gaan we nu aan de slag met
de 3e naamval!!!!
Slide 2 - Slide
Kijk goed naar de onderstaande zin en zoek het onderwerp en het lijdend voorwerp uit de zin.
Der Vater kauft einen Koffer.
(De vader koopt een koffer.)
Het antwoord zie je op de volgende bladzijde.
Slide 3 - Slide
Der Vater kauft einen Koffer.
Der Vater (hij) is het onderwerp = 1e naamval
Einen Koffer (hem )is het lijdend voorwerp = 4e naamval
Slide 4 - Slide
Der Vater kauft der Mutter einen Koffer.
Er is een nieuw zinsonderdeel bijgekomen (der Mutter)
In het Nederlands heet dit een meewerkend voorwerp.
In Nederlandse zinnen herken je het meewerkend voorwerp aan het feit dat je er de voorzetsels aan of voor voor kunt zetten.
Slide 5 - Slide
Voorbeeld
Mijn vader schrijft de directeur een brief.
Je kunt ook zeggen:
Mijn vader schrijft aan de directeur een brief.
Slide 6 - Slide
Let op !!!!
In Duitse zinnen staat er geen voor of aan voor het meewerkend voorwerp in de zin.
Slide 7 - Slide
Bij het meewerkend voorwerp krijgen alle lidwoorden een andere uitgang. Zie bovenstaand overzicht. De aanwijzende voornaamwooren dies-. jed-, solch-, welch-, manch-, all- krijgen dezelfde uitgangen als de lidwoorden van de der-groep, en de bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als de woorden uit de ein-groep.
Slide 8 - Slide
De 3e naamval
Slide 9 - Slide
voorzetsels van de 3e naamval
De 3e naamval heeft zijn eigen voorzetsels, namelijk:
mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer, gegenüber.
(uitleg zie volgende slide)
Staat één van deze woorden in een zin,
moet (!) jij de derde naamval toepassen.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
der-Gruppe:
m v o mv
1e der Mann die Frau das Kind die Freunde
3e dem Mann der Frau dem Kind den Freunden
dies- , jen-,
jed- , manch,
welch- , solch- en all-
Slide 12 - Slide
Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
ein-Gruppe:
m v o mv
1e ein Mann eine Frau ein Kind meine Freunde
3e einem Mann einer Frau einem Kind meinen Freunden
mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr
Slide 13 - Slide
Kijk goed naar de onderstaande zin.
De oefenzin ziet er als volgt uit:
Der Vater kauft mit (zijn).............. Tochter einen Koffer.
Uitgewerkt staat er dan:
Der Vater kauft mitseiner Tochter einen Koffer.
(De vader koopt met zij dochter een koffer.)
Slide 14 - Slide
Ontleden stap voor stap, nog even kort samengevat:
Voorbeeld zin: Der Vater gibt der Tochter einen Brief.
Stap 1: Vertaal de zin naar het Nederlands
Vertaling: De vader geeft (aan) de dochter een brief.
Stap 2: De zelfstandige naamwoorden zoeken en met hij, hem of voor/aan haar vervangen.
Der Vater gibt der Tochtereinen Brief (hij geeft hem aan hem)
hij is onderwerp in deze zin: Der Vater
hem is lijdend voorwerp in deze zin: einen Brief
aan haar is meerwerkend voorwerp in deze zin: der Tochter
Slide 15 - Slide
Belangrijk !!!
In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord in het meervoud een extra -n op het eind behalve als het woord in het meervoud al op een- n of een -s eindigt.
Voorbeeld:
Ich schreibe meinen Freundeneine E-Mail.
Ich schicke meinen Eltern eine Karte.
Slide 16 - Slide
Nu ga je aan de slag met een paar oefenzinnen.
Textbuch Seite 18
Slide 17 - Slide
Hast du auch mit d.... Arzt (m) gesprochen?
A
der
B
dem
C
einem
Slide 18 - Quiz
Ich werde mit d.... E-Mail (v) nichts erreichen.
A
die
B
den
C
der
Slide 19 - Quiz
Er hat mit dies..... Unfall (m) nichts zu tun.
A
dieser
B
dieses
C
diesem
D
dies
Slide 20 - Quiz
In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord een extra -n als...
A
het meervoud is
B
het mannelijk is
C
het onzijdig is
D
het vrouwelijk is
Slide 21 - Quiz
Ich schicke .......... Großeltern (mv) eine Karte.
A
die
B
der
C
den
D
das
Slide 22 - Quiz
Der Junge bringt .......... (de) Vater die Zeitung.
A
der
B
die
C
den
D
dem
Slide 23 - Quiz
Der Mann hat ....... (een) Kind ein Spiel geschenkt.
A
einem
B
ein
C
einen
D
einer
Slide 24 - Quiz
Die Lehrerin erzählt ......(de) Schüler.... eine tolle Geschichte.
A
die - n
B
den -n
C
der -n
D
dem -n
Slide 25 - Quiz
Open het werkboek op blz. 12 en maak de oefenopdrachten van 3.5 c in je schrift.
Slide 26 - Slide
Hier nog een keer het naamvalschema voor een aantal oefeningen.
Slide 27 - Slide
Sie wohnt seit ein_____halben Jahr (o) in Hamburg.
A
ein
B
einen
C
einem
D
einer
Slide 28 - Quiz
Meine Katze spielt gerne mit dein_____Hund____ (m).