Vraagwoorden

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vraagwoorden

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wanneer ik een vraag maak met een vraagwoord, waar staat dat vraagwoord dan?
A
einde van de zin
B
begin van de zin
C
halverwege de zin
D
voor het werkwoord

Slide 6 - Quiz

Wat is GEEN vraagwoord
A
Wat
B
Waarom
C
Weet
D
Wanneer

Slide 7 - Quiz

Wat is GEEN vraagwoord
A
Hoeveel
B
Hoe
C
Welke
D
Wacht

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN vraagwoord?
A
omdat
B
wanneer
C
waar
D
waarom

Slide 9 - Quiz

Welk vraagwoord?
............... heet jij? Ik heet Max.
A
wie
B
wat
C
waar
D
hoe

Slide 10 - Quiz

Welk vraagwoord?
............... ben jij? Ik ben de docent.
A
wie
B
wat
C
waar
D
hoe

Slide 11 - Quiz

Welk vraagwoord?
............... werk je in Nederland?
Want ik vind dat leuk.
A
wie
B
waarom
C
waar
D
wanneer

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord?
............... woon jij? In Eindhoven.
A
wie
B
wat
C
waar
D
hoe

Slide 13 - Quiz

Welk vraagwoord?
............... werk jij?
Ik werk elke dag.
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer

Slide 14 - Quiz

____________ dagen hebben we vakantie?
Welk vraagwoord kies je?
A
Hoeveel
B
Wie
C
Wat
D
Wanneer

Slide 15 - Quiz

Welk vraagwoord?
...... heb jij je verjaardag gevierd? Dit weekend.
A
Waar
B
wanneer
C
hoe
D
hoeveel

Slide 16 - Quiz

Welk vraagwoord past bij:
de relschoppers
A
hoe
B
wanneer
C
wie
D
waarom

Slide 17 - Quiz

Welke zin past bij het vraagwoord waar?
A
We zongen uit volle borst.
B
Konden we met de bus vertrekken?
C
Om 10 uur hadden we afgesproken
D
We zouden elkaar op school treffen.

Slide 18 - Quiz

Welk vraagwoord past bij;
voorzichtig?
A
waar
B
hoeveel
C
hoe
D
wanneer

Slide 19 - Quiz

Welk vraagwoord past bij:
in de prullenbak
A
hoe
B
waar
C
wanneer
D
hoeveel

Slide 20 - Quiz