Vorbereitung auf die Prüfung

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 2

Vorbereitung auf die Prüfung

Kapitel eins

Lesen

-Text lesen

-Fragen beantworten mit richtig (goed) oder falsch (fout)

Text

Auf fünf Jungen wartet ein besonderes Abenteuer. Sie machen ohne ihre Eltern Urlaub. Sie wohnen vier Wochen zusammen in einer Villa auf der Insel Mallorca. Alex, Charlie, Danny, Jonas und Sven kommen am Flughafen an. Die Jungen kennen sich noch nicht. Woher kommen die Jungen? Was machen sie in ihrer Freizeit?

Alex, Charlie, Danny, Jonas und Sven kommen am Flughafen an. Die Jungen kennen sich noch nicht. Woher kommen die Jungen?

De jongens zien elkaar voor het eerst.

1. richtig
2. falsch

Auf fünf Jungen wartet ein besonderes Abenteuer. Sie machen ohne ihre Eltern Urlaub.

De jongens gaan met hun ouders op vakantie

1. richtig
2. falsch

Sie machen ohne ihre Eltern Urlaub. Sie wohnen vier Wochen zusammen in einer Villa auf der Insel Mallorca. Alex, Charlie, Danny, Jonas und Sven kommen am Flughafen an.

De jongens verblijven vier weken op Mallorca.

1. richtig
2. falsch

Verbind de Nederlandse en Duitse vraagwoorden met elkaar

wie

wo

wer

was

wann

hoe

waar

wie

wat

wanneer

.... (hoe) heißt du?

(wat) macht Femke am Wochenende?

(waar) wohnst du?

(wanneer) findet die Prüfung statt?

Zahlen 0 bis 12

Nederlands-Duits kennen

Hoe vertaal je 6 naar het Duits?

Hoe vertaal je nul naar het Duits?

Hoe vertaal je 12 naar het Duits?

Wörterliste

Je moet de woordjes kennen, Nl-Du en Du-Nl.

Let erop dat alle zelfstandig naamwoorden in het Duits met een hoofdletter zijn.

Let op, sommige woorden hebben een Umlaut (bv ä) of  een Eszett(ß).

Meine Großeltern wohnen in (Oostenrijk)

Mein (naam) ist Julian.

Wie (heten) deine Eltern?

het meisje

1. die Mädchen
2. die Madchen
3. das Mädchen
4. das Madchen

de achternaam

1. der Familiename
2. der Familiename
3. die Familienname
4. die Familiename

wonen

1. wonhen
2. wohnen
3. whonen
4. wöhnen

dreizehn Jahre

1. 11 jaar
2. 12 jaar
3. 13 jaar
4. 14 jaar

die Adresse

1. de plaats
2. de postcode
3. de straat
4. het adres

die Schweiz

1. Zweden
2. Zwitserland
3. Swaziland
4. Suriname

Plauderecke

Gesprekken A en B kennen, Du-Nl

Wie geht es?

1. Hoe gaat het?
2. Wat is er?
3. Hoe loopt het?
4. Wat doe je?

Guten Morgen!

1. Goedenavond!
2. Goedendag!
3. Goedemiddag!
4. Goedemorgen!

Wie alt bist du?

1. Hoe gaat het?
2. Hoe duur is dat?
3. Hoe oud ben je?
4. Hoeveel kost dat?

Was ist deine Handynummer?

1. Wat is zijn nummer?
2. Hoeveel nummers zijn dat?
3. Hoe is je nummer?
4. Wat is je mobiele nummer?

Wat is jouw e-mailadres?

Tot ziens!

Waar woon je?

Hoe heet je?

Alsjeblieft!

Was ist deine E-Mail-Adresse?

Auf Wiedersehen!

Wo wohnst du?

Wie heißt du?

Bitte schön!

Landeskunde

In het boek staat informatie over Duitsland. Je kennis over Duitsland wordt in de volgende vragen getest. 

Wat betekent dit bord?

1. parkeerplaats voor vrouwelijke auto's
2. parkeerplaats voor gezinnen
3. parkeerplaats voor vrouwen
4. parkeerplaats voor gehandicapten

Welke merken zijn allemaal Duits?

1. Haribo, Volkswagen, Nivea, Puma
2. Faam, Volkswagen, Dove, Puma
3. Faam, Peugeot, Dove, Nike
4. Haribo, Peugeot, Nivea, Nike

Wat is een Trabi-Safari?

1. een safaritocht door de dierentuin
2. een rondleiding door de de trabi-fabriek
3. een rondleiding met gids in een trabant langs bezienswaardigheden
4. een jaarlijkse bijeenkomst van mensen met een trabant

Op welke dag wordt de "Tag der Deutschen Einheit" gevierd?
(dag en maand invullen, bv 5 mei)

Welke twee Duitse staten bestonden er van 1949 tot 1990

1. DRD en BRD
2. DDR en BRD
3. DDR en BDR
4. er was er maar één

Hoe heet de langste rivier in Duitsland?

1. Maas
2. Elbe
3. Rhein
4. Waal

Uit hoeveel Bundesländer bestaat Duitsland?
(getal invullen)

Bonusvraag

Op de toets is er een bonusvraag.

Rätsel: (Antworte auf Niederländisch)
Ich habe drei verschiedene Augen,
und trotzdem kann ich nichts sehen.
Und zu Fahrern und Spaziergängern
sage ich wann zu halten oder wann zu gehen.

Rätsel: (Beantworte auf Niederländisch)
Ich habe viele Blätter
und ich bin doch kein Baum.
Wenn du mich aufmachst,
gibt es Wörter und Bilder zu schaun.