2VM H1.4 Kom je uit met je geld?

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik op 1.3
  2. Uitleg en instructie 1.4
  3. Maakwerk voor vandaag     
  4. Wat heb je geleerd? 
                                                         
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik op 1.3
  2. Uitleg en instructie 1.4
  3. Maakwerk voor vandaag     
  4. Wat heb je geleerd? 
                                                         

Slide 1 - Slide

1.4. Kom je uit met je geld?

Slide 2 - Slide

EEN VERGELIJKEND WARENONDERZOEK IS EEN ONDERZOEK NAAR:
A
VERSCHILLENDE PRODUCTEN
B
DEZELFDE SOORT PRODUCTEN
C
DEZELFDE MERKEN
D
VERSCHILLENDE DIENSTEN

Slide 3 - Quiz

EEN VERGELIJKEND WARENONDERZOEK MAAKT RECLAME VOOR EEN PRODUCT
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 4 - Quiz

Leerdoelen
Na afloop van deze les weet/kan ik ...
  1. Wat voor soorten inkomens en uitgaven er zijn
  2. Hoe je een begroting kan opstellen
  3. Bedragen omrekenen met tijd
  4. Hoe je geld moet reserveren

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Soorten inkomens
Loon
Winst
Uitkering

Slide 7 - Slide

Soorten uitgaven
Dagelijkse (huishoudelijke) uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Begroting
Begroting = overzicht van verwachte inkomsten en verwachte uitgaven


Slide 12 - Slide

Voorbeld begroting maart
Inkomsten
Uitgaven
Inkomen uit arbeid
(bijv. salaris)

Inkomen uit winst

Overdrachtsinkomen
(bijv. zakgeld of een uitkering)

Huishoudelijke uitgaven
(bijv. eten, kapper)

Vaste lasten
(bijv. huur, abonnementen)

Incidentele uitgaven
(bijv. vakantie, meubels)

Slide 13 - Slide

Rekenen met reserveren
Formule => Benodigd bedrag: aantal jaren = reserveren per jaar

Voorbeeld: Ik wil een nieuwe tv over drie jaar. Deze kost € 699. Hoeveel geld moet ik per maand reserveren?
€ 699 : 3 = € 233 reserveren per jaar
€ 233 : 12 = € 19,42 reserveren per maand

Slide 14 - Slide

Omrekenen met tijd

Slide 15 - Slide

Bekijk thuis de video op de volgende dia!!

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Je krijgt €40 zakgeld per maand. Hoeveel is dat per week?
€40 x 12 = €480
€480 : 52 = €9,23 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 19 - Slide

Van welk soort inkomen weet je
van te voren niet hoeveel het is?
A
loon
B
winst
C
salaris
D
uitkering

Slide 20 - Quiz

Overdrachtsinkomen
Inkomen uit winst
Inkomen uit arbeid
Salaris
Zakgeld
Winst uit je eigen bedrijf
Uitkering
Loon

Slide 21 - Drag question

Waar geven scholieren het vaakst geld aan uit?
Waar geven scholieren het meest geld aan uit?
Eten, snoep, drinken
Cadeaus
Games, apps
Kleding en schoenen
Vakantie
Uitgaan, hobby

Slide 22 - Drag question

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 23 - Quiz

3 Soorten Uitgaven
Vaste Lasten
Huishoudelijke Uitgaven
Incidentele Uitgaven

Slide 24 - Drag question

kleding, apparaten of vakantie. zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 25 - Quiz

Huur, een abonnement, contributie zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 26 - Quiz

Boodschappen, persoonlijke verzorging, uitgaan en cadeautjes zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 27 - Quiz

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 28 - Quiz

Een begroting is een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de vorige periode.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

37,50
37,50
Terkot                  € 1,50
Overschot           € 1,50

Slide 30 - Drag question

Hoe bereken je een bedrag per maand om naar een bedrag per week?

Slide 31 - Open question

Geef uit je hoofd het juiste antwoord:
80 euro per maand is:
A
meer dan 20 euro per week
B
minder dan 20 euro per week
C
precies 20 euro per week

Slide 32 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
inkomen
B
budget
C
schadeverzekering
D
reserveren

Slide 33 - Quiz

Je wil een nieuwe fiets van €300 kopen. Je hebt al €60 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om de fiets over 8 maanden te kunnen kopen?

Slide 34 - Open question

Je tel abonnement kost €19,50 per maand. Hoeveel is dat per week?

Slide 35 - Open question

Op de begroting van Richard staat dat hij €26,- zakgeld per maand heeft. Bereken hoeveel dat per week is.
A
€6,-
B
€6,25
C
€6,50
D
€6,75

Slide 36 - Quiz

Je laat elke dag de hond van de buren uit. Daarvoor krijg je €7,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€30,-
B
€32,50
C
€35,-
D
€37,50

Slide 37 - Quiz

incidentele uitgaven
vaste uitgaven

Slide 38 - Drag question