What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Taaldorp 5HAVO
EXAMEN ORAL 6 VWO
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 5,6
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
EXAMEN ORAL 6 VWO
Slide 1 - Slide
A la terrasse
Slide 2 - Slide
Hoe vraag je naar de dagschotel?
A
Quel est le plat?
B
Quel est la carte du jour?
C
Quel est l'entrée du jour?
D
Quel est le plat du jour?
Slide 3 - Quiz
Welke zin vraagt niet om de rekening?
A
Je vous dois combien?
B
Je voudrais payer.
C
L'addition s'il vous plaît.
D
Je voudrais commander.
Slide 4 - Quiz
Welk woord is negatief?
A
délicieux
B
génial
C
dégoûtant
D
excellent
Slide 5 - Quiz
Wat is geen eten?
A
des légumes
B
de la viande
C
de la monnaie
D
du poulet
Slide 6 - Quiz
Hoe zeg je dat je dorst hebt?
Slide 7 - Open question
Ik raad u een drankje aan.
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Welke zin vraagt niet naar de prijs?
A
Quel est le prix?
B
Ça coûte combien?
C
Ça fait combien?
D
Il faut
Slide 10 - Quiz
Ik wil de broek graag passen.
A
Je voudrais essayer le jean.
B
Je voudrais essayer le pantalon.
C
Je voudrais changer le pantalon.
D
Je voudrais payer le jean.
Slide 11 - Quiz
Mijn schoenmaat is 42.
A
Ma taille est quarante-deux.
B
Ma pointure est quarante-deux.
C
Je fais du quarante-deux.
D
Ma mesure est quarante-deux.
Slide 12 - Quiz
Weke zin geeft geen mening?
A
Ça ne me plaît pas.
B
Voilà un jean à votre taille.
C
C'est cool.
D
Ce n'est pas mal.
Slide 13 - Quiz
Noteer 5 kledingstukken in het Frans.
Slide 14 - Mind map
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. nauw
B. ouderwets
C. de stof
D. de afdeling
E. in de etalage
F. aandoen
1. étroit
2. le rayon
3. démodé
4. le tissu
5. en vitrine
6. mettre
Slide 15 - Drag question
Chez le docteur
Slide 16 - Slide
Il a mal où?
A
Il a mal aux oreilles.
B
Il a mal au cou.
C
Il a mal aux yeux.
D
Il a mal à la tête.
Slide 17 - Quiz
Il a mal où?
A
Il a mal à la tête.
B
Il a mal au genou.
C
Il a mal au bras.
D
Il a mal au dos.
Slide 18 - Quiz
Elle a mal où?
A
Elle a mal au genou.
B
Elle a mal à la jambe.
C
Elle a mal au ventre.
D
Elle a mal à la main.
Slide 19 - Quiz
Il a mal où?
A
Il a mal au ventre.
B
Il a mal au coeur.
C
Il a mal au dos.
D
Il a mal à la jambe.
Slide 20 - Quiz
Hoe zeg je 'Ik heb pijn aan' in het Frans?
Slide 21 - Open question
Maak een zelf een zin in het Frans.
'Ik heb pijn aan + lichaamsdeel'
Slide 22 - Open question
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. de maag
B. de knie
C. de arm
D. de keel
E. de buik
F. de voet
1. l'estomac
2. la gorge
3. le genou
4. le bras
5. le ventre
6. le pied
Slide 23 - Drag question
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Waar kwam je uit?
A
E
B
F
C
G
D
H
Slide 27 - Quiz
Hoe vraag je om hulp?
A
Je peux garder le dépliant?
B
Puis-je vous poser une question?
C
Je voudrais un plan de la ville.
D
Vous pouvez m'aider svp?
Slide 28 - Quiz
Welk woord geeft geen positieve mening?
A
c'est casse-pieds
B
c'est vachement bien
C
c'est génial
D
c'est magnifique
Slide 29 - Quiz
Welk woord geeft geen negatieve mening?
A
c'est moche
B
c'est embêtant
C
c'est dégoûtant
D
c'est cool
Slide 30 - Quiz
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. een verblijf
B. open
C. uitgaan
D. verblijven
E. de bezienswaardigheden
F. een trektocht
1. une randonnée
2. loger
3. ouvert
4. sortir
5. les curiosités
6. un séjour
Slide 31 - Drag question
Welke zin vraagt niet naar de weg?
A
Je traverse le pont?
B
Je prends la deuxième rue à gauche?
C
Je continue tout droit?
D
Je cherche l'adresse d'un camping?
Slide 32 - Quiz
Is het ver?
Slide 33 - Open question
Het is 10 minuten te voet.
Slide 34 - Open question
Slide 35 - Slide
Welk woord beschrijft een vorm?
A
léger
B
en cuir
C
en tisse
D
carré
Slide 36 - Quiz
Welk woord beschrijft geen uiterlijk?
A
joli(e)
B
mince
C
gros(se)
D
gentil
Slide 37 - Quiz
Welk woord hoort hier niet ?
A
avant-hier
B
quand
C
après-demain
D
le matin
Slide 38 - Quiz
Slide 39 - Open question
Wat drukt geen ongenoegen uit?
A
C'est bizarre!
B
C'est affreux.
C
C'est une catastrophe!
D
Quelle horreur!
Slide 40 - Quiz
Hoe is het gebeurd?
Slide 41 - Open question
Wat is geen criminele activiteit?
A
cambrioler
B
déclarer
C
bloquer
D
fracturer
Slide 42 - Quiz
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. een identiteitsbewijs
B. ondertekenen
C. invullen
D. de diefstal
E. dienen om (dient om)
F. gekleed
1. habillé
2. le vol
3. signer
4. remplir
5. servir à (sert à)
6. une pièce d'identité
Slide 43 - Drag question
More lessons like this
Taaldorp 5 HAVO
February 2022
- Lesson with
35 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
Taaldorp oefenen
April 2024
- Lesson with
45 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 5,6
Klas 2 - hh ABCD + verbes
October 2023
- Lesson with
15 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Quiz werkwoorden
July 2022
- Lesson with
16 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Le verbe avoir
November 2023
- Lesson with
15 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
oefenen unité 4
January 2022
- Lesson with
14 slides
Frans
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Herhaling werkwoorden 1 hv/v
January 2022
- Lesson with
15 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
werkwoord être
January 2022
- Lesson with
18 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1