3M: Kapitel 1.1.

Kapitel 1.1. Wat komt er langs:
1. Vervoegen haben&sein 
2. Korte geschiedenis Duitsland na WO2
3. Vervoegen haben&sein in de
voltooid tegenwoordige tijd
4. Vervoegen werkwoorden
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Kapitel 1.1. Wat komt er langs:
1. Vervoegen haben&sein 
2. Korte geschiedenis Duitsland na WO2
3. Vervoegen haben&sein in de
voltooid tegenwoordige tijd
4. Vervoegen werkwoorden

Slide 1 - Slide

Wie geht es dir?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Beantwoord in deze Lesson-up les alle vragen in hele Duitse zinnen!

Slide 3 - Slide

Wie heißt du? Wie alt bist du?

Slide 4 - Open question

"Alsjeblieft & dankjewel" is in het Duits...
A
Bitte & Bitte
B
Danke & Danke
C
s.v.p. & Danke
D
Bitte & Danke

Slide 5 - Quiz

1. Vervoegen van haben&sein
Hieronder volgen zinnen waarin haben&sein vervoegd moet worden. Schrijf telkens de hele zin als antwoord
Hulp nodig? Seite

Slide 6 - Slide


Ich ______ (sein) heute müde.

Slide 7 - Open question

Wir _______ (sein) ein gutes Team.

Slide 8 - Open question

Max ________ (sein) heute krank.

Slide 9 - Open question

Du ___________ (sein) bist aber püntklich.

Slide 10 - Open question

Ihr ________ (sein) ein schönes Haus.

Slide 11 - Open question

Es ________(sein) schon 16 Uhr.

Slide 12 - Open question

____________ (sein) Sie auch Mitglied beim Sportverein, Herr Müller?

Slide 13 - Open question

Hoe ging het vervoegen van "haben & sein"?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

2. BRD & DDR
 Lees nu de slides zodat je aan het einde van de les meer weet over de geschiedenis van Duitsland na WO2.


Slide 15 - Slide

Geteiltes Deutschland 
Die Allierten teilen Deutschland nach dem verlorenem 2. Weltkrieg in vier Zonen auf. 1949 entstehen zwei neue deutsche Staaten. 

Im Westen wird die Bundesrepublik Deutschland (BRD) gegründet, ein demokratisches Land. 
Im Osten wird die Deutsche Demokratische Republik (DDR) gegründet, ein sozialistisches Land.
---
Weltkrieg (wereldoorlog) - entstehen (is ontstaan) - gegründet (opgericht) - sozialistisch (socialistisch/communistisch) 

Slide 16 - Slide

Wann ist die Teilung in Ost- und Westdeutschland entstanden?
A
Nach 1949
B
Nach 1945
C
Nach 1989
D
Nach 1990

Slide 17 - Quiz

DDR: Waar staat deze naam voor?
A
Deutsch Demokratische Revolution
B
Demokratische Deutsche Republik
C
Deutsche Demokratische Republik
D
Deutsch Demokratische Rat

Slide 18 - Quiz

die DDR
die BRD

Slide 19 - Drag question

2.b. Die Berliner Mauer

Slide 20 - Slide

Mauerbau: 19.August 1961

Am 13. August 1961 reißen Grenzpolizisten der DDR, die Straßen in Ost-Berlin auf. Sie bauen eine hohe Mauer um West-Berlin. Diese Mauer wird drei Meter hoch. Sie trennte den westlichen Teil Berlins von der DDR und Ostberlin.

Grenzpolizist (grenspolitie) - aufreißen (opentrekken) - trennen (scheiden)

Slide 21 - Slide

Kon je tussen 1961 en 1989 zonder problemen tussen Oost- en Westberlijn?
A
Reizen was mogelijk maar wel zeer beperkt.
B
Reizen van west naar oost was mogelijk maar niet andersom.
C
Er waren geen problemen.
D
Over en weer reizen was niet mogelijk.

Slide 22 - Quiz

Lektion 1.1. & 1.2. (S.46)
der Krieg
die Grenze
der Ort
die Hauptstadt
die Mauer
die Brücke
der Beruf
de oorlog
de grens
de plaats
de hoofdstad
de muur
de brug
het beroep

Slide 23 - Drag question

Vertel in je eigen woorden in het Nederlands:
Wat gebeurde er 1949 & 1961?

Slide 24 - Open question

3. NIEUW: Voltooid tegenwoorde tijd (v.t.t.) van 
haben & sein
Voltooid tegenwoordige tijd=de gebeurtenis is al voorbij!!

 haben + gehabt 
sein + gewesen 

Slide 25 - Slide

Er _________ (haben) eine schöne Reise ________ (haben v.t.t.)

Slide 26 - Open question

John F. Kennedy: "Ich _____ (sein) ein Berliner."
Dit zei de Amerikaanse president John F. Kennedy op 26 juni 1963 in West-Berlijn. Hij onderstreepte de steun van de Verenigde Staten aan West-Berlijn, en dit 22 maanden nadat de communistische DDR de Berlijnse Muur gebouwd had.

Slide 27 - Open question

Ich ________ (sein) in Griechenland _________ (sein v.t.t.)

Slide 28 - Open question

Kun je nu de voltooid tegenwoordige tijd van "haben & sein" gebruiken?
010

Slide 29 - Poll

 4. Werkwoorden vervoegen
Hoe zat het ook alweer?
Een regelmatig werkwoord vervoeg je door eerst de stam van een werkwoord te zoeken.
Stam = -en van het werkwoord afhalen. Daarna plak je de juiste uitgang achter de persoonsvorm.

Slide 30 - Slide

stam+e
stam+st
stam+t
stam+en
stam+t
stam+en
ich
du
er
wir
ihr
sie/Sie

Slide 31 - Drag question

Ich __________ (gehen) zum Sport.

Slide 32 - Open question

Du __________ (lachen) laut.

Slide 33 - Open question

Meine Schwester ________ (gehen) gerne schwimmen.

Slide 34 - Open question

4.b. Zwakke werkwoorden (S.12)
Let op: Eindigt de stam op een -d of -t:
dan komt er bij
du - er/sie/es - ihr nog een extra -e tussen:
Stam (eindigt op -s) + -e + uitgang

Slide 35 - Slide

Michaela _______(chatten) immer mit ihrem Freund.

Slide 36 - Open question

Du ___________ (reden/praten) immer so laut.

Slide 37 - Open question

_________ (reden) ihr über mich?

Slide 38 - Open question

Hoeveel van de zes vragen over het vervoegen van werkwoorden had je goed?
05

Slide 39 - Poll


Hoe vond je 
deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Klaar?
Test jezelf 1.1. (huiswerk) 
Woordtrainer 1.1. & 1.3.
    


Slide 41 - Slide