Past simple vs. Past continuous vs. Present perfect
Past simple vs. Past continuous vs. Present perfect
Learning goal: - I can talk about events that happened in the past.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Past simple vs. Past continuous vs. Present perfect
Learning goal: - I can talk about events that happened in the past.
Slide 1 - Slide
- in het verleden gebeurd + afgerond - signaalwoorden: yesterday, last week, ago,
- gebeurde een tijdje in het verleden (now = nu klaar) - in combinatie met een past simple zin - eerste gebeurenis = altijd past continuous
- PP is in verleden gebeurt en is nu nog steeds bezig - signaalwoorden: since, yet
Slide 2 - Slide
Hoe zou je zinnen kunnen vormen met deze tijd: 1. Past simple "We visited the mosque" 2. Past continuous: "The were meditating when we came in." 3. Present perfect: "Dad has been a church member since 1975."
Slide 3 - Mind map
Wanneer gebruik je de present perfect-vorm?
A
Gebeurd in het verleden en toen ook gestopt
B
Gestart in het verleden en is nu nog steeds bezig
C
Is een tijdje in het verleden bezig geweest maar nu klaar
Slide 4 - Quiz
Wanneer gebruik je de past simple vorm?
A
Gebeurd in het verleden en toen ook gestopt
B
Gestart in het verleden en is nu nog steeds bezig
C
Is een tijdje in het verleden bezig geweest maar nu klaar
Slide 5 - Quiz
Wanneer gebruik je de past continuous vorm?
A
Gebeurd in het verleden en toen ook gestopt
B
Gestart in het verleden en is nu nog steeds bezig
C
Is een tijdje in het verleden bezig geweest maar nu klaar
Slide 6 - Quiz
I _____ (to buy) this portable CD player last week.
A
buyed
B
bought
C
have bought
D
was buying
Slide 7 - Quiz
This CD player _______ (not - to work) since Tuesday.
A
didn't work
B
hasn't worked
C
wasn't working
Slide 8 - Quiz
A: How did it happen? B: Well, I _______ (to jog) at that time
A
jogged
B
have jogged
C
was jogging
Slide 9 - Quiz
It suddenly _______ (to make) a loud noise while I _______ (to listen) to my favorite band. (streepje ertussen)
Slide 10 - Open question
It _____ (to be) very quiet since then. Schrijf juiste vorm op
Slide 11 - Open question
You need a new CD player. I've ordered some, but they ____ (not - to arrive) yet. (antwoord uitschrijven)
Slide 12 - Open question
Snap je de uitleg? Welk cijfer geef je jezelf (1 tot 10) dat je het snapt?