This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vaardigheid 5:
Historische indelingen
maken
Slide 1 - Slide
Historische indeling
De jaartelling is niet overal op aarde hetzelfde. In het Midden-Oosten gebruiken ze de islamitische jaartelling. Maar ook de Joden en Orthodoxe Christenen hebben een andere jaartelling.
Wij maken gebruik van de christelijke jaartelling, dat betekent dat onze jaartelling begint met de geboorte van Christus
De geboorte van Christus is het jaar 1. Alle jaren voor Christus worden terug geteld, bijvoorbeeld: 35 v. Chr. Het jaar 0 bestaat niet
De geschiedenis is opgedeeld in tijdvakken. We kennen er tien.
De tijdvakken zijn niet allemaal even lang.
De geschiedenis is opgedeeld in eeuwen, een eeuw is 100 jaar.
De geschiedenis kent vijf samenlevingstypen. Elk type heeft haar eigen kenmerken.
Jaartelling
Tijdvakken
Samenlevingstypen
Periodes
De geschiedenis kent vijf perioden: prehistorie, oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd en de moderne tijd.
Slide 2 - Slide
1500
v. Chr.
1000
v. Chr.
500
v. Chr.
1
500
1000
1500
2000
2050
Sleep de iconen naar de juiste plek in de tijdlijn.
Slide 3 - Drag question
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Julius Caesar werd in 44 v. Chr. vermoord.
Hoeveel jaar is dat geleden?
A
2000 jaar geleden
B
2030 jaar geleden
C
2060 jaar geleden
D
2100 jaar geleden
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Uit welke eeuw is het volgende jaartal?
31
A
1e eeuw v. Chr
B
1e eeuw n. Chr.
C
2e eeuw v. Chr.
D
2 eeuw n. Chr.
Slide 9 - Quiz
Uit welke eeuw is het volgende jaartal?
299 v. Chr.
A
2e eeuw v. Chr
B
2e eeuw n. Chr.
C
3e eeuw v. Chr.
D
3 eeuw n. Chr.
Slide 10 - Quiz
Uit welke eeuw is het volgende jaartal?
1612
A
16e eeuw v. Chr
B
16e eeuw n. Chr.
C
17e eeuw v. Chr.
D
17e eeuw n. Chr.
Slide 11 - Quiz
Spelen de volgende perioden zich vóór of ná Christus af? Sleep ze naar de juiste plek.
Na Christus
Vóór Christus
1939-1945
212-200
100-44
1914-1918
492-379
1000-1500
Slide 12 - Drag question
Bij de vorige vragen heb je gezien hoe tijdbalken eruit zien.
Wat is er niet goed aan deze tijdbalk?
A
Een tijdbalk moet altijd beginnen bij het jaar 1
B
Een tijdbalk heeft altijd perioden van 100 jaar
C
Een tijdbalk heeft altijd de perioden in gelijke stukken verdeeld
D
Een tijdbalk heeft altijd als laatste jaartal, het huidige jaar
Slide 13 - Quiz
Over welk onderwerp zal dit tijdvak gaan?
A
De Middeleeuwen
B
De Wereldoorlogen
C
De steentijd
D
De Romeinen
Slide 14 - Quiz
Over welke periode zal dit tijdvak gaan?
A
1600-1700
B
1800-1900
C
1900-1950
D
1950-nu
Slide 15 - Quiz
Samenleving van jagers-verzamelaars
Jagen en verzamelen
Men leefde van de jacht, de visserij en het verzamelen van zaden, noten en vruchten.
Nomadisch bestaan
Jagers-verzamelaars trokken rond van plaats naar plaats en hadden geen vaste verblijfplaats. Zij hadden een nomadisch bestaan.
Egalitaire samenleving
Jagers-verzamelaars hadden een egalitaire samenleving. Er waren weinig sociale verschillen omdat men elkaar nodig had om in leven te blijven.
Slide 16 - Slide
Landbouwsamenleving
Handel
In een landbouwsamenleving is meestal sprake van ruilhandel.
Domesticeren
Dieren worden tam gemaakt.
Landbouw
Men leeft van de akkerbouw en de veeteelt.
Sedentair
Bij een landbouwsamenleving hebben mensen een vaste verblijfplaats. Ze trekken niet meer van plek naar plek.
Slide 17 - Slide
Landbouw-stedelijke samenleving
Handel
De nijverheid en ambacht neemt toe. Niet iedereen hoeft meer boer te zijn omdat er genoeg voedsel is.
Landbouw
De landbouw is nog wel erg belangrijk, maar in plaats van ruilhandel worden producten nu op markten verkocht met geld als betaalmiddel.
Centrale plek
Steden beginnen te groeien rondom kerken en/of kastelen. Dit waren centraal gelegen plekken die makkelijk te bereiken zijn. Hier werden markten gehouden. Sommige handelaren besloten bij die markten te gaan wonen, zo ontonden de eerste steden.
Slide 18 - Slide
Industriële samenleving
Arbeiders
Arbeiders werken voortaan in de fabriekssector. Het aantal mensen dat in de landbouw werkt neemt af.
Machines
Men gaat over van handwerk naar machines.
Fabrieken
Door de komst van fabrieken trekken arbeiders naar de stad. Dorpen groeien uit tot vervuilde steden. Daarnaast zien we arbeiderswijken ontstaan met veel sociale problemen.
Slide 19 - Slide
Informatiesamenleving
Dienstensector
De meeste mensen werken in de dienstensector.
Dienstensector
Technologische ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op.
Informatievoorziening
De informatievoorziening is altijd en overal beschikbaar.