Werkwoorden t.t.

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

(tegenwoordige tijd=das Präsens)

Het werkwoord in het Duits

Wo ________ du?

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne
4. wohnt

Ich ______ in Tilburg.

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne
4. wohnt

Ihr ______ in Düsseldorf.

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne
4. wohnt

Maar hoe zit dat ook al weer?

Een filmpje over de werkwoorden uit groep 1

0

Een ezelsbruggetje om de uitgangen te onthouden:

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

stam + e

stam + st

stam + t

stam + en

stam + t

stam + en

Wanneer je de uitgangen allemaal achter elkaar plakt, krijg je een woord:

E-ST-T-EN-T-EN

FE-E-ST-T-EN-T-EN

Sleep de uitgangen naar de juiste plek

ich

du

er/sie/es/man

wir 

ihr

sie/Sie

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

-e

-st

-t

-en

-en

-t

gaan = gehen
ik ga = ich _________

1. gehe
2. gehen
3. geht
4. gehst

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________

1. schwimme
2. schwimmst
3. schwimmt
4. schwimmen

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________

1. schreiben
2. schreibst
3. schreibt
4. schreibe

spelen = spielen
Er__________ gerne Fußball.

houden van = lieben
Ich __________ dich!

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

Sleep de werkwoorden naar de juiste plek

schrijven= schreiben

schreibe

schreibst

schreibt

schreibt

schreiben

schreiben

Welk woord kun je als ezelsbruggetje gebruiken?

In diesem Haus (wohnen).....eine Katze.

Wenn Sie Schlangen und Reptilen mögen, (besuchen) ...... Sie dann unseren Reptilienzoo.

Man (hören) ..... hier die Vögel auch in der Nacht.

Nu de werkwoorden uit groep 2 (bij du komt alleen een -t na de stam)

(sitzen)..... du jetzt in deimen Schafzimmer?

Mein Hund (heißen)..... Blacky weil er so schwarz ist.

mixen/mengen = mischen
Warum (mischen) ..... du das Wasser mit dem Teig?

Nu de werkwoorden uit groep 3: stam eindigt op een -d of -t

OF atmen (= ademen) en werkwoorden die op -nen eindigen, bijv. zeichnen  

Ich (arbeiten)..... in einer Tierpension.

Und du? Wo (arbeiten) ..... du?

Mein Freund (antworten) .... nicht mehr. Ich denke, dass er schon schläft.

Julia und Peter (finden).... diese Aufgabe blöd.

Und was (finden) ..... ihr?

(regnen) ......es schon wieder!!!

Die junge Frau (zeichnen) ..... sehr schön.

Die Leute im Bus ..... (atmen) zu laut.

Manuel und Robert, ihr (rechnen) .....ganz gut!

Hoever ben je met de werkwoorden?

1. Ik snap het helemaal!
2. Ik snap het, moet het alleen nog goed leren.
3. Ik snap het half, ik wil graag nog uitleg.
4. Ik snap er helemaal niks van. Ik heb nog uitleg nodig.