Meester van de bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden
Meester van de bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden
1 / 16
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Meester van de bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoelen
- Leerlingen leren de theorie over bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. - Leerlingen leren het theorieschema. - Leerlingen leren de spellingsregels over bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. - Leerlingen leren het schema van spellingsregels. - Leerlingen kunnen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden vervoegen en herkennen in oefeningen volgens verschillende beheersingsniveaus van Bloom. - Leerlingen kunnen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden gebruiken in een schrijfvaardigheidsopdracht.
Slide 2 - Slide
Geef aan het begin van de les de leerdoelen aan de leerlingen en leg deze kort uit.
Wat weet je al over bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden zijn woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord. Bijvoeglijke naamwoorden geven eigenschappen aan van het zelfstandig naamwoord. Bijwoorden geven informatie over het werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
Slide 4 - Slide
Geef voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden en vraag leerlingen om ook voorbeelden te noemen.
Theorieschema
Het theorieschema laat zien welke soorten bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden er zijn. Er zijn 3 soorten bijvoeglijke naamwoorden en 4 soorten bijwoorden.
Slide 5 - Slide
Laat het theorieschema zien en leg de verschillende soorten uit.
Spellingsregels
Er zijn verschillende spellingsregels voor bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Enkele voorbeelden: - Bijvoeglijke naamwoorden krijgen een -e als ze vóór een onzijdig woord staan. - Bijwoorden eindigen altijd op -lijk, -ig, -baar of -matig.
Slide 6 - Slide
Laat verschillende spellingsregels zien en geef voorbeelden.
Schema van spellingsregels
Het schema van spellingsregels geeft een overzicht van de belangrijkste spellingsregels voor bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Dit schema kun je altijd als hulpmiddel gebruiken.
Slide 7 - Slide
Laat het schema van spellingsregels zien en leg uit hoe leerlingen dit kunnen gebruiken.
Oefeningen niveau 1
Vervoeg de onderstreepte bijvoeglijke naamwoorden: - De rode roos is mooi. - Het kleine huisje is knus. Herken het bijwoord: - Hij loopt snel.
Slide 8 - Slide
Bespreek de antwoorden met de leerlingen en leg kort uit waarom iets wel of niet goed is.
Oefeningen niveau 2
Vervoeg de onderstreepte bijvoeglijke naamwoorden: - De oude man is vriendelijk. - De hoge berg is moeilijk te beklimmen. Herken het bijwoord: - Zij zingt prachtig.
Slide 9 - Slide
Bespreek de antwoorden met de leerlingen en leg kort uit waarom iets wel of niet goed is.
Oefeningen niveau 3
Vervoeg de onderstreepte bijvoeglijke naamwoorden: - De mooie bloemen staan in de vaas. - De lieve kinderen spelen buiten. Herken het bijwoord: - Hij heeft het examen succesvol afgerond.
Slide 10 - Slide
Bespreek de antwoorden met de leerlingen en leg kort uit waarom iets wel of niet goed is.
Schrijfvaardigheidsopdracht
Schrijf een verhaal van minimaal 100 woorden waarin je minimaal 3 bijvoeglijke naamwoorden en 3 bijwoorden gebruikt.
Slide 11 - Slide
Geef leerlingen de tijd om de opdracht te maken en laat ze eventueel in groepjes elkaars verhalen lezen.
Vragen?
Zijn er nog vragen over bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden?
Slide 12 - Slide
Geef leerlingen de gelegenheid om vragen te stellen en beantwoord deze zo goed mogelijk.
Einde van de les
Bedankt voor jullie aandacht en tot de volgende keer!
Slide 13 - Slide
Rond de les af en geef eventueel huiswerk mee.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 14 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 15 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 16 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.