Examentraining 1

Nederlands 

Training  voor het eindexamen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands 

Training  voor het eindexamen

Slide 1 - Slide

Komende lessen 

  • Samen examenteksten lezen en oefenen
  • Schrijfopdrachten oefenen
  • Laatste lesweek ga je zelfstandig een oefenexamen maken  
Vandaag 

  • Hoe is je eindexamen opgebouwd?
  • Examen 2018 tekst 5  

Slide 2 - Slide

Digitaal eindexamen
Leesvaardigheid
Je krijgt verschillende teksten met meerkeuzevragen die je moet beantwoorden. 

Schrijfvaardigheid
- Je maakt een artikel
OF
- Je maakt een zakelijke mail
Dit is van tevoren niet bekend! 

Samen telt dit voor 50% mee. De andere 50% zijn je schoolexamens.
Kijken en luisteren
Je krijgt verschillende teksten met meerkeuzevragen die je moet beantwoorden. 

Slide 3 - Slide

Leesvaardigheid 
- Oriënterend lezen, globaal lezen, zoekend lezen en precies lezen
- Meerkeuzevragen beantwoorden
- Inleiding van de tekst
- Deelonderwerpen
- Feiten en meningen
- Verbanden
- De bedoeling van een alinea
- Hoofdzaken
- Het doel van een tekst
- Advertentie

Slide 4 - Slide

Boekje examentraining 
Gebruik deze boekjes om je voor te bereiden op het examen.

Slide 5 - Slide

Wat staat er in het boekje?
Examenonderdeel leesvaardigheid
Examenonderdeel kijk- en luistervaardigheid
Examenonderdeel schrijfvaardigheid

Slide 6 - Slide

Hoe ziet je examenscherm eruit?

Slide 7 - Slide

Hoe ziet je examenscherm eruit?

Slide 8 - Slide

Overzichtscherm

Slide 9 - Slide

Welk onderdeel of welke onderdelen van Nederlands vind jij nog lastig?

Slide 10 - Open question

Examen 2018 tekst: 
Shoppen met je mobiel

Slide 11 - Slide

Waarover informeert deze tekst vooral?
A
over de manier waarop bedrijven omgaan met pricvacy
B
over hoe een showroomconsument winkelt
C
over kortingsacties via mobieltjes
D
over verschillende manieren van marketing

Slide 12 - Quiz

Wat wordt er in deze tekst bedoeld met de titel 'Shoppen met je mobiel'?

A
Het winkelend publiek koopt minder in echte winkels, maar vooral online
B
Het winkelend publiek wordt via de smartphone benaderd met persoonlijke aanbiedingen
C
Via de mobiel van het winkelend publiek worden producten met elkaar vergeleken
D
Via een groot led-scherm worden aanbiedingen aan het winkelend publiek getoond

Slide 13 - Quiz

In de tekst staat dat bepaalde informatie voor winkeliers interessant is.

Welke informatie wordt in de tekst genoemd?
Klik de TWEE juiste antwoorden aan.
A
De locatie waar de consument zich bevindt
B
Hoeveel geld de consument te besteden heeft
C
Of de consument contant betaalt of pint
D
Waar de consument belangstelling voor heeft

Slide 14 - Quiz

In alinea 2 lees je informatie die voor winkeliers van belang is.
Hoe sluit alinea 3 hierop aan?
A
De schrijver benoemt een gevolg van het gestelde in alinea 2
B
De schrijver benoemt een oorzaak van het gestelde in alinea 2
C
De schrijver geeft een conclusie bij alinea 2
D
De schrijver geeft een samenvatting van alinea 2

Slide 15 - Quiz

In alinea 6 staat het woord 'geofencing'.

Welke situatie is een voorbeeld van geofencing?
A
Een consument krijgt alleen nog aanbiedingen op zijn mobiel van winkels die hij bezocht heeft
B
Een consument loopt in de buurt van een lunchroom en krijgt op dat moment een appje met een kortingsbon voor een gratis kopje koffie
C
Een winkelier biedt klanten een kortingspas aan waarmee ze voor gratis producten kunnen sparen.
D
Een winkelier geeft klanten bij elke aankoop een bon waarmee ze bij een volgende aankoop korting krijgen

Slide 16 - Quiz

In alinea 6 wordt gesproken over de uitdrukking het ‘Ei van Columbus’.
Welke zin past het best bij deze uitdrukking volgens Nishant Dogra?

Geofencing is
A
de oplossing voor winkeliers die het moeilijk hebben
B
de manier voor winkeliers om meer winst te behalen
C
een alternatief voor het uitdelen van dure reclamefolders

Slide 17 - Quiz

In alinea 7 en 8 staan zowel feiten als meningen.

Wat zijn feiten en wat zijn meningen?
Klik de feiten aan.



A
De smartphone is een technologie die ervoor zorgt dat je nooit met lege handen staat
B
Een kwart van de smartphone-gebruikers staat open om kortingscoupons te ontvangen tijdens het winkelen
C
Nederland kent steeds meer showroomconsumenten
D
Ondernemers van een winkelcentrum in Leeuwarden lanceerden een mobiele site met aanbiedingen

Slide 18 - Quiz

Wat vond je lastig of juist niet lastig aan deze tekst?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Video

Aan het begin van dit fragment hoor je het nummer 'Ik neem je mee'.

Bij welke uitspraak past dit nummer het best?
A
Quintis en Anita gaan vandaag heel veel verschillende dingen doen
B
Quintis is de man die Anita 'zijn' Rotterdam gaat laten zien
C
Quintis Ristie is presentator, acteur, verslaggever, gepassioneerd radiomaker
D
Quintis voelt zich thuis in Rotterdam

Slide 21 - Quiz

Wat is de belangrijkste reden voor Anita om een dag met Quintis op te trekken?
A
Anita is geïnteresseerd in de stad Rotterdam
B
Anita maakt een programma over de stad Rotterdam
C
Anita weet eigenlijk helemaal niets van Quintis
D
Anita wil graag alles weten over de vele beroepen van Quintis

Slide 22 - Quiz

Als Anita en Quintis elkaar ontmoeten stelt ze een aantal vragen.
Op welke vraag krijg je in dit fragment GEEN antwoord?
A
Waarom heeft Anita een oude gsm nodig?
B
Waarom moet Anita plastic handschoenen meenemen?
C
Waarom ontmoeten Quintis en Anita elkaar in Rotterdam?
D
Waarom is Quintis nu zo

Slide 23 - Quiz

Quintis komt naar Rotterdam vanwege zijn werk.

Welke andere reden had hij om Rotterdam als nieuwe woonplaats te kiezen?
A
De stad was hem al bekend
B
De taal was hem al bekend
C
Hij wist zeker dat hij zich snel thuis zou voelen
D
In de stad woonde al familie

Slide 24 - Quiz

Quintis houdt van koken en neemt Anita mee naar de markt om ingrediënten te kopen voor een maaltijd.

Wat is nog een belangrijke reden dat Quintis graag naar de Rotterdamse markt gaat?
A
De markt herinnert hem aan Suriname
B
Het is dezelfde markt als in Suriname
C
Hij vindt het heel gezellig op de markt
D
Op de markt mist hij Suriname minder

Slide 25 - Quiz

Wat vond je lastig of juist niet lastig aan dit fragment?

Slide 26 - Open question

Schrijfvaardigheid

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide