Reading strategies mavo

inhoud
  1. Homework
  2. Reading strategies
  3. Exam unit Reading lesson 2
  4. Introduction to oral proficiency test
  5. Speaking lesson 1


1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2-4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

inhoud
  1. Homework
  2. Reading strategies
  3. Exam unit Reading lesson 2
  4. Introduction to oral proficiency test
  5. Speaking lesson 1


Slide 1 - Slide

Purpose and Programme
Purpose: 
At the end of this training you will know the 5 reading strategies and when to use them.
Programme:
- Explanation from the teacher
- Quiz
- Recap

Slide 2 - Slide

Reading: stappenplan
  1. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
  2. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de vraag. Begrijp je dit? Lees dan de alinea waar het antwoord staat goed door.
  3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
  4. ELZA: Let op de eerste en laatste zin van de alinea. Daarin staat vaak de belangrijkste informatie. 
  5. INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 

Slide 3 - Slide

Wat is skimmen?
A
De vraag lezen en het antwoord kiezen
B
raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
C
het eerst naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
D
gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Slide 4 - Quiz

Wanneer ga je scannen?
A
als je wilt weten wat een woord betekent.
B
als je het antwoord op een vraag wil weten.
C
als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
D
als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

Slide 5 - Quiz

stappenplan
Stap 1. : orienteren (Skimmen)
Stap 2.: lees de vraag en de antwoorden 
Stap 3.: lees (het gedeelte van) de tekst (Scannen)
Stap 4.: beantwoord de vraag

Slide 6 - Slide

stap 1 - orienteren (Skimmen)
- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen
- Als het een lange tekst is: Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

Slide 7 - Slide

stap 2 - lees de vraag en de antwoorden
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. Dit zijn de eerste twee woorden "...." en de laatste twee woorden.  

Slide 8 - Slide

stap 3- Lees de tekst
Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.
Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea (of welke regelnummer) je het antwoord kan vinden.

Slide 9 - Slide

stap 4 - beantwoord de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Slide 10 - Slide

Wat is een citaat? 
Een citaat is een letterlijke uitspraak van iemand, die door iemand anders aangehaald wordt.Anders gezegd: het is het letterlijk kopiëren van andermans woorden. 

Dit kan een zinsdeel, een zin of een kleine alinea zijn.
“ . . . ”. Je noemt dit het beletselteken (ellipsis in het Engels).

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Wanneer ga je skimmen = orienteren?

Slide 15 - Open question

Words
Do you know the following words?

Slide 16 - Slide

for example

Slide 17 - Open question

however

Slide 18 - Open question

likewise

Slide 19 - Open question

in the mean time

Slide 20 - Open question

that is why

Slide 21 - Open question

as a result

Slide 22 - Open question

besides

Slide 23 - Open question

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 24 - Quiz

therefore

Slide 25 - Open question

describe

Slide 26 - Open question

rather than

Slide 27 - Open question

Questions
Do you know these questions?

Slide 28 - Slide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 29 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 30 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 31 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 32 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 33 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
D
Wat is de conclusie?

Slide 34 - Quiz

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 35 - Quiz

Do: Lesson 2
(pages 33 - 38)

Slide 36 - Slide

The End

Slide 37 - Slide