Hoofdstuk 4, lezen

Welkom!
Fijn dat je er bent. Telefoons graag in de telefoontas.

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Fijn dat je er bent. Telefoons graag in de telefoontas.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Hoofdstuk 4, Lezen
  • Lesdoel
  • Opdrachtje
  • Uitleg
  • Oefenen
  • Nabespreken 

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les...
kan je onderscheid maken tussen standpunt en argumenten.
kan je het verschil uitleggen tussen een feit en een mening.

Slide 3 - Slide

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 4 - Mind map

Feiten, meningen en argumenten

Slide 5 - Slide

Lees (en beluister) de tekst

Slide 6 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 7 - Open question

Wie is volgens het Guinness Book of Records de oudste vrouw ter wereld?

Slide 8 - Open question

Waarmee controleert het Guinness Book of Records hoe oud je bent?

Slide 9 - Open question

Waarom staat Antisa niet in het Guinness Book of Records?

Slide 10 - Open question

Is de familie van Antisa het ermee eens of oneens dat Antisa niet in het wereldrecordboek staat?
A
eens
B
oneens

Slide 11 - Quiz

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren


Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 12 - Slide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

- Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

Voorbeeld van een mening:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 13 - Slide

ARGUMENT

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Je herkent een agument aan signaalwoorden als:

want, namelijk, omdat en immers



Voorbeeld van een argument:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 14 - Slide

Signaalwoorden
Je herkent een mening aan:
- Ik vind dat...
- Zij vindt dat...
- Ik ben van mening...
-Volgens mij...
-Lijkt mij...
-Naar mijn mening...

Slide 15 - Slide

Signaalwoorden
Je herkent een argument aan:
- Ik vind dit, omdat...
- Zij vindt dat, want...
-Namelijk...
-Immers...

Slide 16 - Slide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 17 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister-president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quiz

Oefenen
Maak opdracht 1 op pagina 103.
timer
5:00

Slide 22 - Slide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 2 (hoofdstuk 4, lezen).
Klaar? Maak opdracht 3.

Slide 23 - Slide