die Allwissende

bordschema's SSL
Hoe zitten teksten in elkaar? ( herhaling voorexamenklas)
Masterstappenplan
ABCD vraag
gatenvragen ( 2 soorten)
beweringsvraag
open vraag
scanvraag
1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

bordschema's SSL
Hoe zitten teksten in elkaar? ( herhaling voorexamenklas)
Masterstappenplan
ABCD vraag
gatenvragen ( 2 soorten)
beweringsvraag
open vraag
scanvraag

Slide 1 - Slide

Masterstappenplan 
  1. titel, plaatje, intro >>>>>>>>>> GL
  2. vraagtype >>>>>>> stappenplan
  3. vraag uitmelken: 
  • a. welke info geeft de vraag?                                       
  • b. Wat willen ze weten?                                     
  • c. Waar moet ik lezen ? ( streep naast de tekst)

Slide 2 - Slide

vervolg Masterstappenplan
4. lees tekstdeel + markeren : signaalwoorden, dubbele punt, aanhalingstekens
5. bewijs aanstrepen in tekst + nummer vraag in kantlijn noteren.

Slide 3 - Slide

meerkeuzevragen CITO
  • staan in alfabetische volgorde
  • bevatten altijd pindakaas- antwoorden
  • Pas wetenschappelijke inzichten toe bij het beantwoorden van meerkeuzevragen.




Slide 4 - Slide

stappenplan ABCD vragen
  1. titel, plaatje intro >>>>>>>>>>GL
  2. vraag lezen + tekstdeel aanstrepen
  3. vraag uitmelken
  4. tekst lezen + signaalwoorden markeren
  5. pindakaas antwoorden eruit
  6. frequentie, elementen controleren, GL

Slide 5 - Slide

titel, plaatje intro
volledig begrijpen

Slide 6 - Slide

noteer de info van titel,plaatje, intro in steekwoorden.

Slide 7 - Open question

Wat bedoelt Bilge met Das?
" Das willst du nie wieder erleben."

Slide 8 - Open question

Alinea 2 begint met de zin:
Ihren Vorsatz machte sie wahr. Hierna volgen voorbeelden ( bewijs) waarvan?

Slide 9 - Open question

2 Warum wird Bilge die Uberfliegerin genannt?
Er is maar 1 antwoord dat aansluit bij de tekst
A

Slide 10 - Quiz

3" Ist das eine kleine Sensation"
Worauf bezieht sich "das"?
Het antwoord vind je in de vorige alinea.
A

Slide 11 - Quiz

4. Welches Wort passt?

Betekenis woorden kennen
Lees de zin en de daaropvolgende zin
Hier geeft de zin die ervoor staat het antwoord al weg.

A
fatsoenlijk
B
duitstalig
C
intelectueel
D
grappig/ raar

Slide 12 - Quiz

5.
betekenis woorden kennen
Lees de zin en de daaropvolgende zin
A
geduld
B
oplossingen
C
macht
D
doelen

Slide 13 - Quiz