Toets Sociaal-Maatschappelijke dimensie

Kennistoets Sociaal-maatschappelijke dimensie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Kennistoets Sociaal-maatschappelijke dimensie

Slide 1 - Slide

Je persoonlijke identiteit bestaat uit verschillende kenmerken. Wat is een voorbeeld van nurture ?
A
je hebt lange vingers, net als je moeder
B
je bent goed met cijfers, wiskunde is je favoriete vak
C
Je bent van Hiphop gaan houden, omdat je broers dat veel luisteren
D
Je hebt een psychische kwetsbaarheid

Slide 2 - Quiz

Hoe beïnvloedt een filterbubbel jouw kijk op de wereld volgens de selectieve perceptietheorie?
A
Je krijgt alleen informatie die jouw bestaande opvattingen versterkt.
B
Je hebt toegang tot verschillende en diverse meningen.
C
Je kiest bewust voor het negeren van bepaalde nieuwsbronnen.
D
Je bent minder beïnvloedbaar door wat anderen zeggen.

Slide 3 - Quiz

Welke van de volgende is een voorbeeld van een socialiserende institutie?
A
Een groep vrienden die dezelfde hobby delen.
B
Een advertentie op sociale media.
C
Scholen, gezinnen en religieuze instellingen die normen en waarden overbrengen.
D
Een website waar je je favoriete series kunt bekijken.

Slide 4 - Quiz

Wie je bent als lid van een groep
A
is je sociale identiteit
B
is een onderdeel van je cultuur
C
valt onder vrijheid van meningsuiting

Slide 5 - Quiz

Wat is kenmerkend voor een subcultuur?
A
Het geeft geen verschillen met de grotere cultuur
B
een subcultuur is onderdeel van een grotere cultuur, maar verschilt op sommige punten
C
weinig aandacht voor tradities
D
de moeite die je moet doen om erbij te horen

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een waarde?
A
Kerstavond vieren
B
Volwassenen altijd met 'u' aanspreken
C
Verantwoordelijkheid
D
Oliebollen met oud en nieuw eten

Slide 7 - Quiz

"Als een jongen een meisje mee uit eten neemt, dan moet de jongen de rekening betalen."
Dit is een voorbeeld van...
A
een ongeschreven regel..
B
een wettelijke norm
C
discriminatie
D
een subcultuur

Slide 8 - Quiz

"een .......... is een mening over een persoon of groep die niet op feiten is gebaseerd."
Welk begrip hoort op de plaats van de puntjes
A
argument
B
grondrecht
C
vooroordeel
D
stereotype

Slide 9 - Quiz

"alle studenten zijn onbeschoft"
Deze uitspraak is een voorbeeld van:
A
een vooroordeel
B
discriminatie
C
een observatie
D
een stereotype

Slide 10 - Quiz

Wat is tolerantie?
A
Wederzijds vertrouwen in elkaar
B
Syndroom van mensen die digibeet zijn
C
Verdragen van verschillen
D
Culturen die mengen met elkaar

Slide 11 - Quiz

wat zijn normen?
A
een idee over wat je zegt
B
iets wat je doet
C
een idee over wat normaal is of een regel over hoe je je moet gedragen.
D
is iets wat een persoon of een groep belangrijk vindt in het leven.

Slide 12 - Quiz

Wat zijn waarden?
A
een idee over wat normaal is of een regel over hoe je je moet gedragen.
B
is iets wat een persoon of een groep belangrijk vindt in het leven.
C
een idee over wat je zegt
D
iets wat je doet

Slide 13 - Quiz

Wat zijn vooroordelen?
A
is een mening over een persoon of groep die op feiten zijn gebaseerd.
B
is een mening over een persoon of groep die niet op feiten is gebaseerd.

Slide 14 - Quiz

Is hier sprake van discriminatie?
A
ja, want op basis van een naam kan je beslissen iem. niet uit te nodigen
B
ja, want het maakt uit wie de beste indruk maakt
C
nee, want er is geen plek meer
D
nee, want de brief van Charlotte kwam eerder binnen

Slide 15 - Quiz

Kan een vooroordeel ook positief zijn?
A
nee, want dan ben je al beïnvloed
B
nee, want dan heb je je mening al
C
ja, want het brein maakt groepen, waar een kern van waarheid in zit
D
ja, want het scheelt tijd om na te denken

Slide 16 - Quiz

Wat is een referentiekader?
A
Een meetpunt om de spanning te checken
B
Een beroepskader waar je normen uit afleid
C
Je blik op de wereld
D
al je kennis, overtuigingen, ervaringen en waarden +normen

Slide 17 - Quiz

Leg uit waarom de dominante Hollandse cultuur niet hetzelfde is als tegenwoordig. Betrek in je antwoord tijd

Slide 18 - Open question