dag 2 vakantie

huiswerk


Nieuwe woordjes vertalen en meenemen.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

huiswerk


Nieuwe woordjes vertalen en meenemen.

Slide 1 - Slide

favoriete
Mijn favoriete eten is chocolade.
Wat is jou favoriete film?  
Wat kies je; grappig of thrillers?


Slide 2 - Slide

verschillend
De boeken zijn allemaal verschillend.
Ze zijn niet hetzelfde.
De verhalen zijn anders.

Slide 3 - Slide

genoeg



Ik heb genoeg gegeten.
Ik ben helemaal vol.
Wil je nu stoppen met klagen, ik heb nu genoeg gehoord.

Slide 4 - Slide

klaarzetten
Maryam, wil je de boeken klaarzetten voor de les straks?
Maryam zegt; "Ik heb ze al klaargezet".
Zet ook even de pennen en potloden klaar, a.u.b.

Slide 5 - Slide

opruimen
Er is hier veel rommel, nu gaan wij 
alles opruimen.
Heb je een stoffer en blik?
Ik heb de bezem en Jan heeft de stofzuiger.
Marcel pakt een dweil en warm water met 
zeep. 

Slide 6 - Slide

nieuwe woordjes voor vandaag
huiswerk
gewoon
voorbereiden
wanneer 
vervalt

Slide 7 - Slide

huiswerk
Huiswerk maak je thuis.

Zinnen:
Wij hebben huiswerk. 
Het moet voor morgen klaar zijn.
Heb jij ook huiswerk.
Ik vind het niet leuk.

Slide 8 - Slide

gewoon
Iets wat normaal is.
Het gebeurt vaak / dagelijks.
Wat doe je regelmatig?

Hoe laat eet je 's avonds?
Zin:
Gewoon om zes uur altijd.

Slide 9 - Slide

voorbereiden
Als je een toets hebt moet je eerst voorbereiden.
Voor dat je gaat eten bereid je de ingrediënten voor.

Zinnen:
We gaan het eten 
voorbereiden voor de maaltijd.

Slide 10 - Slide

wanneer
 Je geeft een datum of een tijd aan om iets te gaan doen.

Zinnen:
Wanneer ben je jarig?
Wanneer ga je op vakantie?
Wanneer kom je op de koffie?

Slide 11 - Slide

vervalt
Als iets niet door gaat of eindigt dan vervalt het. 



Zinnen:
Oh nee, mijn ID vervalt op maandag 9 september. Ik ga zondag op vakantie.

Slide 12 - Slide

aandacht
Als iemand goed luistert naar dan heeft hij aandacht voor jou.

Zin;
Ik heb veel aandacht voor mijn werk.
Je moet met aandacht luisteren.

Slide 13 - Slide

aandoen
Zin:
Vandaag doe ik mijn nieuwe broek aan.
Wil je ook je nieuwe kleding aandoen?

Slide 14 - Slide

aanmelden

Dit doe je als je naar een sport club wil of 
bibliotheek of een andere activiteit. 
Meestal moet je betalen.

Zin;
Ga je ook aanmelden voor de sportclub?

Slide 15 - Slide

aanraken
Als je stroom aanraakt krijg je een schok.

Zin;
Mijn hond moet je niet aanraken want hij bijt.

Slide 16 - Slide

aan
Iets opstarten.

Zin;
Zal ik de radio aan doen?
Doe de t.v. aan.

Slide 17 - Slide