2hv 17-09
Le mardi 17 septembre
1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 10 slides, with text slides.
Lesson duration is: 60 minItems in this lesson
Le mardi 17 septembre
Slide 1 - Slide
Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Quiz Partir (vertrekken) et Sortir (uitgaan)
3. La prononciation des mots apprendre 4
4. Le travail du jour
5. Quiz apprendre 4
5b. Doelen bereikt?
Slide 2 - Slide
1. Les buts du cours
Kennis:
-Je kan de werkwoorden ''partir" en "sortir" vertalen.
-Je kan de werkwoorden ''partir'' en ''sortir'' in de t.t vervoegen.
-Je hebt de uitspraak van de woordjes apprendre 4 geoefend.
Luistervaardigheid
-Je kan gesprekken over het weer/ het ov begrijpen.
Slide 3 - Slide
2a. Grammaire I: "Partir"+ "Sortir"
Let op: Deze werkwoorden zijn onregelmatig.
PARTIR (vertrekken) SORTIR (uitgaan)
Je pars Je sors
Tu pars Tu sors
Il/elle/on part Il/elle/on sort TIP
Nous partons Nous sortons "tir" afhalen
Vous partez Vous sortez + uitgang
Ils/elles partent Ils/elles sortent
Slide 4 - Slide
2b. Mini test "Partir" et "Sortir"
Prends ton cahier, et réponds aux questions.
Partir (= ______) Sortir (= ________)
1. Je______ à Paris. 5. Tu ____ ce week-end?
2. Elle _____ ce soir. 6. Il _____ souvent ensemble.
3. Nous _____ demain. 7. Vous ne ____ pas ce soir?
4. Ils _____ en week-end. 8. Elles ____ tous les soirs.
Slide 5 - Slide
3. La prononciation des mots
Prends ton livre à la page 39 et lis les mots apprendre 4.
Slide 6 - Slide
4. Le travail du jour
Ensemble:
Fais les exercices 13(k) et 14(k).
Profil havo: 14(k)
En autonomie:(les profils havo et hv)
Fais les exercices 8E page 18 + 16A page 23.
Et enfin l'exercice 10 page 19.
timer
30:00
Slide 7 - Slide
Révision des verbes
ÊTRE (zijn) AVOIR (hebben)
Je suis (ik ben) J'ai (ik heb)Tu es (jij bent) Tu as (jij hebt)
Il/ elle/ on est (hij/zij/men is) Il/elle/on a (hij/zij/men heeft)
Nous sommes (wij zijn) Nous avons (wij hebben)
Vous êtes (jullie zijn/u bent) Vous avez (jullie hebben/ u heeft)
Ils/ elles sont (ze zijn m. en v.) Ils/elles ont (ze hebben m. en v.)
Slide 8 - Slide
5a. Quiz apprendre 4 p. 39
Prends ton cahier et écris les mots en néerlandais.
Bonne chance! :)
Slide 9 - Slide
5b. Heb je de doelen behaald?
Kennis:
-Je kan de werkwoorden ''partir" en "sortir" vertalen.
-Je kan de werkwoorden ''partir'' en ''sortir'' in de t.t vervoegen.
-Je hebt de uitspraak van de woordjes apprendre 4 geoefend.
Luistervaardigheid
-Je kan gesprekken over het weer/ het ov begrijpen.
