Les 6 Orgaanstelsels

2 minuten voordat de les begint

  • telefoon op tafel maar (nog) niets                                                         mee doen tot toestemming!!
  • boeken/agenda op tafel.
  • Blz. 77 handboek. 
  • Blz. 72 werkboek. 
  • stilte
timer
2:00
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2 minuten voordat de les begint

  • telefoon op tafel maar (nog) niets                                                         mee doen tot toestemming!!
  • boeken/agenda op tafel.
  • Blz. 77 handboek. 
  • Blz. 72 werkboek. 
  • stilte
timer
2:00

Slide 1 - Slide

LET OP! PROEFWERK IS 17 JANUARI


Thema 3. Blz 62 t/m 77 handboek
Blz 56 t/m 73 werkboek

Slide 2 - Slide

Neem zometeen je boeken mee naar het OLC!!!!

Slide 3 - Slide

Welke uitspraak klopt?
Na celdeling zijn er:
A
Twee kleine dochtercellen
B
Een grote moedercel en een kleine dochtercel

Slide 4 - Quiz

Bij celdeling is de juiste volgorde:
A
celdeling - plasmagroei - kerndeling
B
plasmagroei - kerndeling - celdeling
C
kerndeling - celdeling - plasmagroei

Slide 5 - Quiz

Wat kun je zeggen over de celdeling in je lichaam als je nog groeit?
A
Er ontstaan evenveel nieuwe cellen als dat er oude doodgaan.
B
Er ontstaan meer nieuwe cellen dan dat er oude doodgaan
C
Er ontstaan minder nieuwe cellen dan dat er oude doodgaan.

Slide 6 - Quiz

Terugblik
De 3 organen van planten zijn:
Zet van klein naar groot: orgaan, organisme, orgaanstelsel, cel, weefsel
Welke 2 dingen hebben plantencellen wel die dierlijke cellen niet hebben?

Slide 7 - Slide

Organisme
cel
Organenstelsel
orgaan

Slide 8 - Drag question

Zet op volgorde van groot naar klein:
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme
Celkern

Slide 9 - Drag question


Cellen
A
zijn in werkelijkheid platte 'dingen'
B
lijken een beetje op een zakje met wat vocht.
C
zijn groter dan organen
D
zijn helemaal lege 'dingen'

Slide 10 - Quiz

Zet op volgorde van groot naar klein 
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan

Slide 11 - Drag question


Alle cellen in je lichaam hebben dezelfde vorm
A
ja
B
nee
C
dat verschilt per persoon
D
bij een mens wel, bij een dier niet

Slide 12 - Quiz

Lesdoel

1.  Je kan de belangrijste organen van de organenstelsels benoemen









Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Aan het (huis)werk:
Basisstof 3.7 (blz . 77 handboek, opdracht 26 blz 72 werkboek)

Niet af? Is Huiswerk. Schrijf dit  in je agenda!
timer
10:00

Slide 15 - Slide

De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 16 - Quiz

De huid is een voorbeeld van:
A
een orgaan
B
een cel
C
een organisme
D
een organenstelsel

Slide 17 - Quiz

Het zenuwstelsel bestaat uit:
A
bloedvaten, de hersenen, het ruggenmerg
B
bloedvaten, de wervelkolom, zenuwen
C
de wervelkolom, de hersenen, het ruggenmerg
D
zenuwen, de hersenen, het ruggenmerg

Slide 18 - Quiz

Welk organenstelsel zorgt voor de vertering van je eten?
A
Het bloedvatenstelsel
B
De maag en de lever
C
Het verteringsstelsel
D
Het zenuwstelsel

Slide 19 - Quiz

Het hart is
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme

Slide 20 - Quiz

Welk van de delen van het organisme is een orgaan
A
een blad van een boom
B
een spiercel van een mens
C
het zenuwstelsel van een mens
D
het bottenstelsel van een mens

Slide 21 - Quiz

de huid
A
is een orgaan
B
is GEEN orgaan
C
is onderdeel van het bloedvatenstelsel
D
verteert je voedsel

Slide 22 - Quiz

Wat zie je,
hoe zie je dat?
A
een aantal cellen, door een microscoop
B
één cel, met het blote oog
C
één cel door een microscoop
D
een aantal cellen, met een vergrootglas (loep)

Slide 23 - Quiz

mond, slokdarm, lever, maag, dunne darm, dikke darm, anus
neusholte, mondholte, luchtpijp, long
bloedvaten, hart
nier, urineleider, blaas, urinebuis
hersenen, ruggenmerg, zenuwen
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Uitscheidingsstelsel
Zenuwstelsel

Slide 24 - Drag question


Welke stelsels zie je?
A
bloedvatenstelsel zenuwstelsel
B
bottenstelsel zenuwstelsel
C
verteringsstelsel spierstelsel
D
je ziet alleen organen

Slide 25 - Quiz


nr. 6
A
Long
B
Dikke darm
C
Nier
D
Maag

Slide 26 - Quiz


nr. 10
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 27 - Quiz


nr. 2
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 28 - Quiz


nr. 5
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 29 - Quiz

Noem een orgaan en schrijf erbij welke functie het heeft

Slide 30 - Open question

Wat is het verschil tussen weefsels en organen?

Slide 31 - Open question

Welke organen zitten er (onder anderen) in het beenderenstelsel?
A
Schedelbeenderen, schouderblad en dijbeen
B
botten, het hart en de schedelbeenderen
C
longen, scheenbeen en stuitje
D
Stuitje, kaakbeen, slagaders

Slide 32 - Quiz

Wat is een orgaanstelsel?
A
organisme
B
allemaal cellen bij elkaar die een functie hebben
C
organen die samen een functie hebben.
D
weefsel

Slide 33 - Quiz

welk orgaanstelsel zorgt ervoor dat je eten verteerd wordt?
A
ademhalingssstelsel
B
zenuwstelsel
C
beenderstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Video