1. sport: het record, de race, de finish, de club, het team, de penalty.
eten: de jam, de quiche, de croissant, de spaghetti, de muesli, de milkshake
2. racket, stopwacht, volleyballen, hockeystick, keeper, goal, medaille, fitness
3. groentesoep, obsessie, beresterk, monniken, abnormaal, haviken