Spelling quiz

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

de meest gemaakte spelfouten

telefoon en lessonapp

Let op!! Je heb maar 30 seconden om te reageren.

Wat is de juiste spelling van....

1. verassing
2. verrasing
3. verrassing

Wat is de juiste spelling van.....

1. onmiddelijk
2. onmiddellijk
3. onmiddenlijk

Wat is de juiste spelling van....

1. interview
2. intervieuw
3. inteview

Wat is de juiste spelling van.....

1. burgermeester
2. burgemeester
3. burgermeister

Wat is de juiste spelling van....

1. sierraad
2. zieraad
3. sieraad

Wat is de juiste spelling van.....

1. gochelen
2. googlen
3. goochelen

Wat is de juiste spelling van....

1. omelet
2. ommelet
3. ommellet

Wat is de juiste spelling van.....

1. pannenkoek
2. pannekoek

Wat is de juiste spelling van.....

1. solliciteren
2. soliciteren
3. solisiteren

Wat is de juiste spelling van.....

1. ge-emaild
2. ge-e-maild
3. geëmaild
4. ge-emailt

Werkwoordspelling

Hoe schat je jezelf in?

1. Makkie, kom maar op!
2. Redelijk, ik maak af en toe een foutje
3. Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
4. Moeilijk, ik begrijp er niks van

Wat is goed?

1. Hij heeft de boel belazerd.
2. Hij heeft de boel belazert.
3. Hij heeft de boel belazerdt

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling

1. Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
2. Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

werkwoordspelling

1. De oude man verstuurt de brief.
2. De oude man verstuurd de brief.

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
2. Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
3. Gisteren zijn we naar Drunen verhuist.
4. Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.

werkwoordspelling

1. Hij onthoud.
2. Hij onthoudt.

Vorige week (regenen) het de hele dag.

1. het regendde
2. het regendt
3. het regende
4. regent

Gisteren (wachten) ik op de trein.

1. wachtte
2. wachte
3. wacht

Gisteren (komen) Marit te laat.

1. komde
2. kwam
3. komt
4. kwamen

Ik (halen) mijn zwemdiploma in één keer.

1. behaalte
2. behaalde
3. behaalten
4. behaalden

De leerlingen (fietsen) naar huis.

1. fietsde
2. fietste
3. fietsden
4. fietsten

Spelling: Wanneer gebruik je de regel van 't ex-kofschip?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. nooit bij spelling

(Worden) .... jij nu 17 of 18?

1. Wordt
2. word

In welke zin zijn de werkwoorden juist gespeld?

1. Hij erkent dat ze is verandert.
2. Hij erkent dat ze is veranderd.
3. Hij erkend dat ze is verandert.
4. Hij erkend dat ze is veranderd.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?

1. Vindt
2. Vind
3. Vint

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.

1. goed
2. fout

(beantwoorden)...je die vraag wel goed?

1. Beantwoort
2. beantwoor
3. beantwoord
4. beantwoordt