Lezen 3.3 - 2 kgt

Lezen 3.3 - 2 kgt
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen 3.3 - 2 kgt

Slide 1 - Slide

Lesplanning
- Herhaling theorie lezen 3.3
- Uitleg nieuwe theorie lezen 3.2 + oefeningen
- Maak opdrachten van 3.2

Lesdoel:
- Je weet wat de zes tekstverbanden zijn en welke signaalwoorden daarbij horen.
- Je weet welke vier tekstdoelen er zijn.
- Je weet hoe je de hoofdgedachte van een tekst kunt vinden.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Verband: reden
Signaalwoorden: want, omdat, daarom, vanwege, immers, namelijk

Ik vind dat we een huiswerkvrije school moeten krijgen, want dan hoef je thuis niets meer voor school te doen.

Slide 5 - Slide

Welk signaalwoord geeft een reden aan?

Ik heb geen zin om te fietsen, omdat het regent.

Slide 6 - Open question

Verband: opsomming
Signaalwoorden: ten eerste, ook, bovendien, verder

Max is dol op sporten. Hij kan goed wielrennen, maar hij is ook een prima zwemmer. Bovendien loopt hij regelmatig hard.

Slide 7 - Slide

Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?

Ik heb geen zin in school. Verder vind ik het jammer dat de vakantie voorbij is.

Slide 8 - Open question

Verband: tegenstelling
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, toch, integendeel

De weerman vertelde dat het vandaag mooi weer zou worden, maar het regende heel erg hard.

Slide 9 - Slide

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?

De vakantie duurde twee weken. Toch vond ik dat te kort.

Slide 10 - Open question

Verband: volgorde
Signaalwoorden: eerste, dan, daarna, vervolgens, ten slotte

De kapper wast als eerste het haar, daarna kamt hij het en 
ten slotte knipt hij het in model.

Slide 11 - Slide

Welk signaalwoord geeft een volgorde aan?

Begin december viel er veel sneeuw. Vervolgens hadden we geen witte kerst.

Slide 12 - Open question

Verband: tijd
Signaalwoorden: voordat, terwijl, tijdens, alvast, later

We zijn alvast met de les begonnen, terwijl nog niet iedereen in de klas was.


Slide 13 - Slide

Welk signaalwoord geeft een tijd aan?

Je moet je huiswerk maken, voordat de docent boos wordt.

Slide 14 - Open question

Verband: voorbeeld
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie

In de natuur komen verschillende slangen voor, zoals adders en ratelslangen.

Slide 15 - Slide

Welk signaalwoord geeft een voorbeeld aan?

Tijdens gym doen we verschillende sporten. Zo voetballen we soms, maar moeten we ook hardlopen en turnen.

Slide 16 - Open question

Vier tekstdoelen

Slide 17 - Slide

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 18 - Quiz

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 19 - Quiz

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 20 - Quiz

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 21 - Quiz

Hoofdgedachte
= het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp van een tekst zegt, samengevat in één zin.

Zo vind je de hoofdgedachte:
1. Lees de inleiding en het slot van de tekst.
2. Bepaal het onderwerp van de tekst.
3. Schrijf in één zin op wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Slide 22 - Slide

Lesplanning
- Maak van 3.2, opdr. 11 t/m 16 (blz. 102-103).
- Klaar? --> laat je opdrachten aan mij zien en ga daarna lezen

Lesdoel:
- Je weet wat de zes tekstverbanden zijn en welke signaalwoorden daarbij horen.
- Je weet welke vier tekstdoelen er zijn.
- Je weet hoe je de hoofdgedachte van een tekst kunt vinden.

Slide 23 - Slide

1. Lees tekst 3 (blz. 103) verkennend.

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Schooluniformen voor kinderen
B
Voors en tegens van schooluniformen

Slide 24 - Quiz

2. Lees tekst 3 (blz. 103) verkennend.

Wat is het tekstdoel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren/overhalen

Slide 25 - Quiz

Een schooluniform in Nederlands zal volgens mij niet gaan werken. (r.5)
Welke twee argumenten geeft de schrijver bij deze zin?
Een schooluniform in Nederland zal volgens mij niet gaan werken, omdat kinderen hun identiteit verliezen wanneer ze altijd in hetzelfde schooluniform lopen. Ze gaan dan namelijk op in de massa, waardoor ze zich qua kleding niet meer kunnen onderscheiden van de rest.

Slide 26 - Slide

Een schooluniform in Nederlands zal volgens mij niet gaan werken. (r.5)
Welke twee argumenten geeft de schrijver bij deze zin?
Een schooluniform in Nederland zal volgens mij niet gaan werken, omdat kinderen hun identiteit verliezen wanneer ze altijd in hetzelfde schooluniform lopen. Ze gaan dan namelijk op in de massa, waardoor ze zich qua kleding niet meer kunnen onderscheiden van de rest.

--> Kinderen verliezen hun identiteit wanneer ze altijd in hetzelfde schooluniform lopen.

Slide 27 - Slide

Een schooluniform in Nederlands zal volgens mij niet gaan werken. (r.5)
Welke twee argumenten geeft de schrijver bij deze zin?
Een schooluniform in Nederland zal volgens mij niet gaan werken, omdat kinderen hun identiteit verliezen wanneer ze altijd in hetzelfde schooluniform lopen. Ze gaan dan namelijk op in de massa, waardoor ze zich qua kleding niet meer kunnen onderscheiden van de rest.

--> Kinderen verliezen hun identiteit wanneer ze altijd in hetzelfde schooluniform lopen.
--> Ze gaan dan op in de massa.

Slide 28 - Slide

An welke twee signaalwoorden herken je de argumenten uit de vorige vraag?

Slide 29 - Open question

Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?
A
Schooluniformeren moeten niet worden ingevoerd.
B
Het is niet slim om schooluniformeren in te voeren, want het levert meer na- dan voordelen op.
C
Schooluniformeren zullen pestgedrag nooit kunnen voorkomen.

Slide 30 - Quiz

Terugblik lesdoel
- Je weet wat de zes tekstverbanden zijn en welke signaalwoorden daarbij horen.

- Je weet welke vier tekstdoelen er zijn.

- Je weet hoe je de hoofdgedachte van een tekst kunt vinden.

Slide 31 - Slide