Kennen:> Ik ken de regels van de leestekens.
> Ik ken verschillende leenwoorden.
> Ik ken de regels rondom het koppel-/ weglatingsteken.
> Ik weet wat er van mij verwacht wordt bij fictieopdracht 1.
Kunnen:
> Ik kan de online oefeningen maken die horen bij deze onderwerpen.