Clase 25. Repaso unidad 4

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

¡Bienvenidos chicos y chicas!

¡Repasamos unidad 4!

Ik ken 5 Spaanse gerechten en hun ingrediënten.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik ken 20 namen van levensmiddelen in het Spaans.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik kan het werkwoord “querer” (willen) vervoegen.

1 (NO0

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO0

Ik kan aangeven wat ik wil door gebruik te maken van het ww querer.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik kan het weerwoord “ gustar” (leuk/lekker vinden) vervoegen. 

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik kan aangeven of ik iets wel of niet leuk/lekker vind door middel van het ww gustar.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10(SÍ, POR SUPUESTO

Ik ken de onbepaalde lidwoorden in het Spaans.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik weet wat telbare en niet-telbare woorden in het Spaans zijn.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik weet wanneer “Hay” (er is/er zijn) in het Spaans moet gebruiken.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik ken alle woorden en de frases claves van unidad 4.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Vertaal de zin naar het Spaans:
Wat wil je eten?

Vertaal de zin naar het Spaans:
Ik vind de paella niet lekker.

Vertaal de zin naar het NL:
Quiero agua y un helado.

Wat betekent het werkwoord gustar?

El verbo gustar

Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 

ellos/as

yo

él/ella

nosotros/as

tú

vosotros/as

le

me

os

te

les

nos

El verbo gustar

Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 

escuchar música

el chocolate

los gatos

la pizza

las tiendas

la guitarra

gustan

gusta

gusta

gustan

gusta

gusta

Maak de juiste keuze:

* (A mí) me...………... la clase de español

1. gustan
2. gusta
3. gusto
4. gustas

Maak de juiste keuze:

* (A ti) no ...………... el color verde.

1. te gustan
2. te gusta
3. me gusto
4. les gustas

Vul de juiste vorm in van 'gustar':

(A María).............los deportes.

1. te gustas
2. le gusta
3. le gustan
4. te gusto

Vul juiste vorm van gustar (en meewerkend voorwerp) in
A ellos ______________ el fútbol

Vul juiste vorm van gustar (en meewerkend voorwerp) in
A Juan ___________ comer mucho.

Vul juiste vorm van gustar (en meewerkend voorwerp) in
A ella ___________ los helados de fresa.

Zet de woorden in de juiste volgorde:
las /gustan/No/verduras/nada/me/.

Zet de woorden in de juiste volgorde:
en/Hay/cocina/bocadillo/un/la.

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.

una

unos

unas

un

chico

carpeta

diccionarios

amigo

bolígrafos

sillas

alumno

chicas

tijeras

lápiz

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):

"De postre quiero.........pera"

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):

"¿Dónde hay............restaurante italiano?"

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):

"Quiero...........leche y galletas para desayunar"

Hay: er is, er zijn

HAY gebruik je voor onbepaalde zaken of personen in zowel enkelvoud als meervoud. HAY gebruik je in combinatie met onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas, nummers en mucho-s, mucha-s)

Er zijn (liggen) twee appels in de koelkast.      Hay dos manzanas en la nevera.

Er zijn veel winkels in Den Bosch.                  Hay muchas tiendas en Den Bosch.

Er zijn enkele leerlingen in het lokaal.         Hay unos estudiantes en la clase

Er is geen kaas in de koelkast.                        No hay queso en la nevera. 

Vertaal naar het Spaans.
Er liggen drie peren in de koelkast.

1. Hay tres manzanas en la nevera.
2. Hay tres peras en la nevera.
3. Hiy tres peras en el nevera.
4. Huy tres peras en la nevera.

Er zijn veel winkels in Dordrecht.

1. Hay muchas tiendas en Dordrecht.
2. Huy mucho tienda en Dordrecht.
3. Hey muchas tiendo en Dordrecht.
4. Hiy mucho tienda en Dordrecht.

Er is geen melk in de koelkast.

1. No hay leche en la nevera.
2. No hay agua en la nevera.
3. Hay leche en la nevera.
4. No hoy leche en la nevera.

Er is geen brood in de koelkast.

1. No hey pan en la nevera.
2. No pan en la nevera.
3. Hay pan en la nevera.
4. No hay pan en la nevera.

Yo

Tú

Él, ella, usted

Nosotros/as

Vosotros/as

Ellos/as, ustedes

quiero

queréis

quieres

queremos

quiere

quieren

Vul de juiste vorm van querer in.
Yo... dos plátanos

1. quiero
2. quieres
3. quiere
4. queremos

Y vosotros, ¿... un bocadillo de jamón y queso?

1. quiero
2. quiere
3. quieres
4. queréis

Vocabulario unidad 4 

Practicamos el vocabulario con Blooket

www.blooket.com

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃