1.3 Lezen les 1-2-3

Lezen 1.3   les 1
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lezen 1.3   les 1

Slide 1 - Slide

In deze paragraaf herhaal je:
  • de manieren van lezen nauwkeurig lezen en verkennend lezen;
  • hoe je het onderwerp en deelonderwerp vindt;
  • de Moeilijke-woordenwijzer;
  • de signaalwoorden die een opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde aangeven.

Slide 2 - Slide

Lesdoel:

  • Je kan de manieren van lezen zoekend lezen en studerend lezen toepassen. 

Slide 3 - Slide

manieren van lezen 
herhaling
1. Verkennend lezen: tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen.
2. Nauwkeurig lezen: tekst helemaal lezen om hem te begrijpen.

We kijken een filmpje uit de methode.

Slide 4 - Slide

manieren van lezen 
nieuw
3. Zoekend lezen: in een tekst zoeken naar antwoord op een vraag.
2. Studerend lezen: tekst lezen om de informatie te onthouden.

Slide 5 - Slide

Aantekeningen
4 manieren om een tekst te lezen:

1. Verkennend lezen: tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen.
2. Nauwkeurig lezen: tekst helemaal lezen om hem te begrijpen.
3. Zoekend lezen: in een tekst zoeken naar antwoord op een vraag. Je zoekt bijvoorbeeld naar ingrediënten die je nodig hebt.
4. Studerend lezen: tekst lezen om de informatie te onthouden. Je leert een tekst voor een proefwerk.

Slide 6 - Slide

Welke manier van lezen gebruik je?

Je leest een opgave in je natuurtoets?
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 7 - Quiz

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt snel weten waar een tekst over gaat.
Je leest niet alles, maar bekijkt alleen de opvallende zaken.

A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 8 - Quiz

Welke manier van lezen gebruik je?

Je wilt weten wat het woord 'lanterfanten' betekent.
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 9 - Quiz

Welke manier van lezen is dit?

Je hebt een toets voor M&M en leest je samenvatting.
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
Je gaat maken opdracht 1-2-3 op bladzijde 25 en 26 van je boek.

Let op:
- Schrijf netjes en gebruik een potlood of een blauwe of zwarte pen
- Geef antwoorden in hele zinnen

Opdracht 1-2-3 is ook je huiswerk voor de volgende les

Slide 11 - Slide

Lezen 1.3   les 2

Slide 12 - Slide


Lesdoel:


  • Je weet hoe je het onderwerp en deelonderwerp in een tekst kunt vinden.
  • Je weet hoe je de moeilijke-woordenwijzer moet toepassen.

Slide 13 - Slide

ONDERWERP
Iedere tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Zo vind je het onderwerp van de tekst:


  • Lees de tekst verkennend.
  • Stel jezelf de vraag: Waarover gaat deze tekst?
  • Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de tekst.

Slide 14 - Slide

DEELONDERWERP
Een deelonderwerp is een tekstgedeelte dat een deel van het onderwerp behandelt. Zo vind je een deelonderwerp:

  • Kijk waar een nieuwe alinea begint.
  • Lees de tussenkopjes die soms boven de alinea's staan.
  • Stel jezelf de vraag: Waarover gaat deze alinea of dit tekstgedeelte?
  • Het antwoord op deze vraag is het deelonderwerp.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Aantekeningen
Onderwerp en deelonderwerp
Zo vind je het onderwerp van de tekst:
- Lees de tekst verkennend.
- Stel de vraag: Waarover gaat deze tekst? 
- Het antwoord is het onderwerp van de tekst.

Een deelonderwerp is een deel van een tekst. Zo vind je een deelonderwerp:
- Kijk waar een nieuwe alinea begint.
- Lees de tussenkopjes die soms boven de alinea's staan.
- Stel de vraag: Waarover gaat deze alinea of dit tekstgedeelte?
- Het antwoord is het deelonderwerp.



Slide 17 - Slide

MOEILIJKE-WOORDENWIJZER
1. Is het woord belangrijk om de tekst te begrijpen?
     Nee? Lees dan verder.
2. Ja? Zoek uitleg van het woord ergens in de tekst. (synoniem, voorbeeld of omschrijving)
3. Staat er geen uitleg? Kijk dan of je een deel van het woord herkent. Of probeer de betekenis van het woord te raden.
4. Lukt het nog niet? Zoek dan de betekenis op in een woordenboek of vraag het aan iemand.

Slide 18 - Slide

Het onderwerp van een tekst vind je door het antwoord op de vraag:
A
Waarover gaat deze alinea?
B
Waarover gaat deze tekst?

Slide 19 - Quiz

Het onderwerp van een tekst is altijd een hele zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Aan de slag
We maken samen opdracht 5 op bladzijde 28

Je gaat zelfstandig maken: 
- opdracht 6-7-8-9-11 en 18 op bladzijde 28 t/m 31 van je boek.

Deze opdrachten zijn ook je huiswerk voor de volgende les.

Slide 21 - Slide

Lezen 1.3   les 3

Slide 22 - Slide

Lesdoel:


  • Je leert de tekstverbanden van opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde te vinden in een tekst en weet welke signaalwoorden daarbij horen.

Slide 23 - Slide

TEKTSVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
Een tekst bestaat uit verschillende alinea's. Die vormen samen weer een geheel, ze staan dus niet zomaar bij elkaar. Dat alles bij elkaar hoort, wordt gevormd door verbanden. Deze verbanden breien de alinea's aan elkaar. Hiervoor heb je verbindingswoorden nodig: ook wel signaalwoorden genoemd.

Slide 24 - Slide

SIGNAALWOORDEN uit leerjaar 1:
opsomming
tijdvolgorde
tegenstelling

Slide 25 - Slide

opsomming- voorbeeld
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van gamen. Ook vind ik het leuk om met mijn vrienden te chillen.

Slide 26 - Slide

tijdsvolgorde - voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.

Slide 27 - Slide

tegenstelling - voorbeeld
- Op internet zijn veel bedriegers actief, maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.
- Het weerbericht voorspelde zon, toch staat het nu te regenen.

Slide 28 - Slide

Welk tekstverband herken je in deze zin?
Vanmorgen heb ik eerst gedoucht. Daarna heb ik ontbeten. Ten slotte heb ik mijn tas ingepakt.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 29 - Quiz

Welk tekstverband herken je in deze zin?
Ajax stond de hele wedstijd op voorsprong, toch hebben ze op het laatste moment verloren.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 30 - Quiz

Welk tekstverband herken je in deze zin?
Douwe eet heel graag pizza. Ook houdt hij van frikandelbroodjes.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 31 - Quiz

Welk tekstverband herken je in deze zin?
Wopke rijdt paard, maar hij valt er steeds af.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 32 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
Vandaag ben ik het huis niet uit geweest. Gisteren daarentegen ben ik van Hallum naar Leeuwarden gefietst.

Slide 33 - Open question

Wat is het signaalwoord in deze zin?
Epke drinkt altijd AA drink voordat hij gaat trainen.

Slide 34 - Open question

Noteer de vier signaalwoorden uit deze zinnen onder elkaar.
Mijn moeder wil groenten en fruit kopen. Verder brood en daarnaast wat broodbeleg en tot slot een paar toetjes.

Slide 35 - Open question

Welk tekstverband zie je in dit fragment?
"Paddenstoelen plukken? Sommige zien er verleidelijk uit, maar kun je beter laten staan: 'Je plukt zomaar de verkeerde' "
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde

Slide 36 - Quiz

Aan welk signaalwoord heb je het tekstverband op de vorige slide herkend?

Slide 37 - Open question

Aantekeningen. (schema op een aparte bladzijde achteraan in je schrift. Er komen er later nog meer bij.)
tekstverband
signaalwoorden
opsomming
ten eerste, ook, bovendien, zowel... als, ten slotte
tijdsvolgorde
eerst, voor het eerst. terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel

Slide 38 - Slide

Opdrachten
Maak nu opdracht 
12 t/m 17

Dit is ook je huiswerk voor de volgende les.

Slide 39 - Slide