This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Was machen wir heute?
Logo.de (welche Themen?) Genau angeben
Wechselpräpositionen
Wiederholen der Fälle
Slide 1 - Slide
www.zdf.de
Slide 2 - Link
Slide 3 - Slide
Verleden tijd Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
red
red
red
red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet
Slide 4 - Drag question
1/5 Wat is de correcte verleden tijds vorm? > er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite
Slide 5 - Quiz
2/5 Wat is de correcte verleden tijds vorm? > ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet
Slide 6 - Quiz
3/5 Verleden tijd: Warum [antworten] du nicht?
Slide 7 - Open question
4/5 Verleden tijd: antworten
Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworteten
B
antworetet
C
antwortete
D
antworte
Slide 8 - Quiz
5/5 Vertaal 'wij borstelden'
bürsten (= borstelen)
A
wir bürsten
B
wir bürstet
C
wir bürsteten
D
wir bürstten
Slide 9 - Quiz
Extra oefenen?
Klik dan op de link op de volgende dia.
Slide 10 - Slide
https:
Slide 11 - Link
an
auf
hinter
neben
in
unter
über
vor
zwischen
aan
op
achter
naast
in/naar
onder
over/boven
voor
tussen
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die
Slide 16 - Quiz
Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem
Slide 17 - Quiz
Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das
Slide 18 - Quiz
Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine
Slide 19 - Quiz
Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das
Slide 20 - Quiz
Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine
Slide 21 - Quiz
Übung;
Ich gehe in....+4 den Laden.(m)
Ich bin in .....+3 dem Laden
Die Frau geht in +4 das Gebäude (o)
Die Frau wohnt in ....+3 dem Gebäude.
in dem= im
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Wie war das Video ?
let op; samenvoegen;
in dem=im
in das= ins
zu der= zur
zu dem= zum
AB S 68
Übung 32
Slide 24 - Slide
vervolg uitleg oef 10 S13/14
* Dus alleen WISSELVOORZETSELS
* kijk naar het werkwoord; rust=3 beweging in een richting=4
* herhaal de verbuiging van der en ein derde en vierde naamval.
Slide 25 - Slide
wo?=3 wohin? =4 Uitleg.
1 Wohin gehst du? Ich gehe in das(ins) Museum (o)
2 Wohin? Über die Kreuzung (v).
3 Wo? zwischen der Goethestraße (v) und ...
4 Wo? vor der Ampel (v)
5 Wo? Auf der Webseite (v)
6 Wohin? In den Urlaub (m)
Slide 26 - Slide
3e naamval
Je krijgt antw oord op de vraag:
wo? (waar) of wann? (wanneer)
ergens zijn
Slide 27 - Slide
voorbeeld
Sie steht vor d... Laden(m).
waar staat hij? "voor de winkel" dus 3e naamval
Sie steht vor dem Laden.
Slide 28 - Slide
4e naamval
Je krijgt antwoord op de vraag:
wohin? (waarheen)
ergens komen
Slide 29 - Slide
voorbeeld
Er springt in d... Schwimmbad(o).
waarheen springt hij? "in het zwembad" dus 4e naamval
Er springt in das Schwimmbad.
Slide 30 - Slide
7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?= geen antwoord?
7= an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen--> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval
Slide 31 - Slide
Wil hängen das Gemälde an d... Wand(v).
Slide 32 - Open question
Er setzte sich neben sein... Freund(m)
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seinen
Slide 33 - Quiz
Der hund ist unter d... Sofa(o).
A
das
B
dem
C
die
D
der
Slide 34 - Quiz
Richtig
Falsch
Das Auto steht in der Garage(v).
Er legt das Buch in der Ecke(v).
Ich warte auf meine Mutter(v).
Der Koala steht zwischen dem Autos(mv).
Der Ball vliegt über dem Netz(o).
Slide 35 - Drag question
Wil hängen das Gemälde an d... Wand(v).
Slide 36 - Open question
Tijd = +3 In September= Im September
Je kan vragen wanneer ?
Vor+3 einem Monat war ich krank; Een maand geleden was ik ziek.
*7wissel- voorzetsels hebben bij "tijd" de derde naamval behalve 2 wissel-voorzetsels niet; auf en über . Zij gebruiken de vierde naamval bij "tijd" Dit is de 7/2 regel !!
Slide 37 - Slide
sich freuen auf =ik verheug me op
hier 7/2 regel
2=auf en über +4
7= andere wisselvoorzetsels +3
Slide 38 - Slide
regel 7/2 regel
2= auf en über + 4
7= alle andere wisselvoorzetsels +3
l
Ich freue mich auf die Ferien.= ik verheug me op; is niet "ergens komen" en niet "er zijn". Dus dan gebruik je de 7/2 regel.