Unit 3 - herhaling: oefenvragen

Unit 3 - herhaling: oefenvragen
Thema 1 en 2: vragen stellen en soorten vragen
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Unit 3 - herhaling: oefenvragen
Thema 1 en 2: vragen stellen en soorten vragen

Slide 1 - Slide

Welke woord is geen vraagwoord?
A
Hoe
B
Wie
C
Waar
D
Zijn

Slide 2 - Quiz

Bedenk drie vragen over vulkaanuitbarstingen.

Slide 3 - Open question

Stel een doorvraag-vraag bij de vraag: 'Vinden vulkaanuitbarstingen vaak plaats?'

Slide 4 - Open question

De vraag:
"Vinden vulkaanuitbarstingen vaak plaats?" is een...
A
Verzoekende vraag
B
Motiverende vraag
C
Verduidelijkende vraag
D
Logische vraag

Slide 5 - Quiz

Een onderzoekende vraag bij vulkaanuitbarstingen is:
A
Welke gevolgen had de uitbarsting van de Vesuvius op de lokale bevolking?
B
Wat vind jij van die vulkaanuitbarsting?

Slide 6 - Quiz

Unit 3 - herhaling: oefenvragen
Thema 3: Wat is de mens? (Plato over de ziel)

Slide 7 - Slide

Plato was
A
een Griekse wiskundige
B
Een Griekse filosoof
C
Een Griekse wetenschapper
D
Een Griekse geschiedkundige

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de drie delen van de ziel volgens Plato?

Slide 9 - Open question

Deel van de ziel dat helpt beslissingen te maken.
A
Driften
B
Wil
C
Verstand

Slide 10 - Quiz

Deel van de ziel dat helpt begrijpen en leren.
A
Driften
B
Wil
C
Verstand

Slide 11 - Quiz

Deel van de ziel die lichamelijke verlangens veroorzaakt: honger,
dorst, agressie, zin om te slapen.
A
Driften
B
Wil
C
Verstand

Slide 12 - Quiz

Ik wil het goed doen op school. Morgen heb ik een toets en ik moet leren, maar heb ook zin om een film te kijken.
> Leg uit voor elk deel van de ziel uit wat die zou aanraden in dit voorbeeld.

Slide 13 - Open question

Unit 3 - herhaling: oefenvragen
Thema 4: Emoties

Slide 14 - Slide

Basisemoties zijn:
A
de emoties waaruit alle andere emoties zijn gemaakt
B
emoties die je elke dag voelt
C
emoties die altijd hetzelfde zijn

Slide 15 - Quiz

Noem drie basisemoties:

Slide 16 - Open question

Waar of onwaar?
In een emotienetwerk kun je aangeven of je iets sterk of zwak voelt.
A
waar
B
onwaar

Slide 17 - Quiz

Waar of onwaar?
In een emotienetwerk kun je aangeven of je iets positief of negatief voelt.
A
waar
B
onwaar

Slide 18 - Quiz

Waar of onwaar?
Emoties staan bij iedereen op dezelfde plaats in het netwerk.
A
waar
B
onwaar

Slide 19 - Quiz

Unit 3 - herhaling: oefenvragen
Thema 4: Emoties
Emoties hebben gevolgen op het lichaam, gedachten en gedrag. Mevr. De Graaf is bang voor spinnen. Stel je voor dat meneer Berends voor de grap een spin op haar bureau zet. mevr. De Graaf komt binnen en ziet de spin...

Slide 20 - Slide

...haar hartslag gaat omhoog, haar ademhaling stokt. Dit is een effect op
A
lichaam
B
gedachten
C
gedrag

Slide 21 - Quiz

...Kan die bijten, vraagt ze zich af. Hoe komt die hier? Wie heeft die hier neergezet? Hoe kom ik hier weg? Dit is een effect op
A
lichaam
B
gedachten
C
gedrag

Slide 22 - Quiz

...ze doet drie stappen terug en vraagt of iemand de spin kan weghalen. Dit is een effect op
A
lichaam
B
gedachten
C
gedrag

Slide 23 - Quiz

Stel dat ze eigenlijk keihard wilde gillen. Welk deel van de ziel was leidend in haar gedrag volgens Plato?
A
Driften
B
de wil
C
Verstand

Slide 24 - Quiz

Unit 3 - herhaling: oefenvragen
Thema 5: omgaan met tegenslag

Slide 25 - Slide

Tegenslag is...

Slide 26 - Open question

Noem twee manieren van omgaan met tegenslag volgens Nietzsche.

Slide 27 - Open question

Stel dat je beste vriend/vriendin verhuist naar een ander land. Je gaat om met deze tegenslag door je te bedenken dat dat nu vervelend is, maar uiteindelijk wel weer goed zal komen. Dit is een voorbeeld van
A
tegenslag waarderen
B
kracht halen uit tegenslag
C
uitzoomen

Slide 28 - Quiz

Stel dat je beste vriend/vriendin verhuist naar een ander land. Je gaat om met deze tegenslag door je te bedenken je hier van leert dat vriendschap tijdelijk kan zijn en je die les een belangrijke levensles vindt. Dit is een voorbeeld van
A
tegenslag waarderen
B
kracht halen uit tegenslag
C
uitzoomen

Slide 29 - Quiz

Stel dat je beste vriend/vriendin verhuist naar een ander land. Je gaat om met deze tegenslag door je te bedenken dat dit je zelfstandiger maakt. Het maakt je dus een sterker persoon. Dit is een voorbeeld van..
A
tegenslag waarderen
B
kracht halen uit tegenslag
C
uitzoomen

Slide 30 - Quiz

Geef een voorbeeld van tegenslag waar iedereen mee te maken krijgt en leg uit hoe jij daarmee om zou gaan.

Slide 31 - Open question