050923 V3 Fictie bl 1

VWO 3 - Fictie blok 1
5 september 2023
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VWO 3 - Fictie blok 1
5 september 2023

Slide 1 - Slide

Agenda
Google classroom maken
Planning uitdelen
Uitleg theorie
Bekijken opdrachten

Slide 2 - Slide

Google classroom
Code: k3gaun3

Slide 3 - Slide

Planning uitdelen en bekijken

Slide 4 - Slide

Uitleg theorie - fictie

Slide 5 - Slide

Uitleg theorie - realistisch

Slide 6 - Slide

Realistisch
Sommige verhalen zijn fictie, maar wel geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zou in het echt ook kunnen gebeuren. Zo'n verhaal noem je realistisch.

Een voorbeeld  is het boek Spijt van Carry Slee. In dit verhaal wordt een jongen gepest. Dit is een realistisch verhaal.


Niet-realistisch
Andere verhalen zijn fictie, maar niet geloofwaardig. Dat wat er in het verhaal gebeurt, zal in het echt niet gauw gebeuren. Zo'n verhaal noem je niet-realistisch.

Een voorbeeld is de film Home alone. In deze film gaan de ouders van Kevin op vakantie en vergeten ze hem mee te nemen. Dit is een niet-realitisch verhaal.

Slide 7 - Slide

Uitleg theorie - opbouw

Slide 8 - Slide

Uitleg theorie - beeldspraak

Slide 9 - Slide



Vergelijking:
Een vergelijking herken je aan de woorden 'als' en 'net'. Hij is zo rood als een kreeft. Ze is net (als) een nachtegaal. Ook bij de woorden 'van een' kun je denken aan een vergelijking: hij is een beer van een vent.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie - beeldspraak

Slide 11 - Slide

Personificatie (vorm van metafoor)
Aan levenloze zaken (dingen) wordt een menselijke eigenschap toegekend: de oude auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 12 - Slide

Metafoor:
Bij een metafoor zijn de woorden 'als' of 'van een' weggelaten. Wél worden er twee dingen vergeleken: "Het is hier een zwijnenstal!" roept moeder, als ze Tommy's kamer ziet.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

Slide 15 - Slide

1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 16 - Slide

2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: "Zullen we een blikje kopen?"

Slide 17 - Slide

3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Herman Brood aan de muur hangen."

Slide 18 - Slide

4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 19 - Slide

5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: "Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 20 - Slide

6. Je bedoelt het meervoud, maar noemt het enkelvoud: "De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."

Slide 21 - Slide

7. Je bedoelt het bezit, maar noemt de bezitter: "De buren hebben lekkage." (Je bedoelt dat het huis van de buren lekt.)

Slide 22 - Slide

8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Hitler rukte op naar de Russische grens."

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video