Unit 3 - Money 090125

Welcome!
Unit 3 - Money

Boeken en laptop
op tafel.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welcome!
Unit 3 - Money

Boeken en laptop
op tafel.

Slide 1 - Slide

Today's program

Grammar: 
present simple vs present continuous
present perfect
some/any
Vocabulary 3

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je een present simple?
A
altijd
B
feit, regelmaat, gewoonte
C
in de toekomst
D
als het nu gebeurt

Slide 3 - Quiz

Hoe maak je de present simple?
A
werkwoord + -ed
B
werkwoord + -ing
C
shit regel
D
have + werkwoord

Slide 4 - Quiz

Present simple - p 97
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. 
In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever, every day.

Bijoorbeeld: 
My dad always walks to work.
The sun rises in the east.

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
als het een gewoonte is
B
als het voorbij is
C
als het gaat gebeuren
D
als het nu gebeurt

Slide 6 - Quiz

Hoe maak je de present continuous?
A
werkwoord + -ed
B
am/is/are + werkwoord + -ing
C
werkwoord + -ing
D
was/were + werkwoord + -ing

Slide 7 - Quiz

Present continuous
Je gebruikt de present continuous om aan te geven dat iets nu aan de gang is. 
In de zin staan dan vaak woorden als: now, right now, at the moment, currently.

Bijoorbeeld: 
My mum is making breakfast right now.
Look! The boys are coming home!

Slide 8 - Slide

Present continuous
Je gebruikt je ook als het juist geen gewoonte is:

I am peeing in the toilet! 
(normaal doe je dat blijkbaar ergens anders).

She is sleeping at the sofa.
(normaal gesproken slaapt ze in haar bed)

Slide 9 - Slide

Present Simple <> Present Continuous

The dog ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping
C
sleeping
D
sleep

Slide 10 - Quiz

Present simple <> present continuous
Pepijn ........... his homework now.
A
does
B
do
C
is doing
D
doing

Slide 11 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous

I ________ currently ( to dance).
A
am dancing
B
dance
C
dancing
D
dances

Slide 12 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous

Look! Yuna ________ a book.
A
reads
B
is reading
C
reading
D
read

Slide 13 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous
Lia always _______ jewellery.
A
are wearing
B
wears
C
is wearing
D
wear

Slide 14 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous
You usually _________ late.
A
arrive
B
are arriving
C
arrives
D
arriving

Slide 15 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous

Joey ________ his bed every day.
A
makes
B
is making
C
make
D
making

Slide 16 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous
You usually _________ (wake up) early .
A
wake up
B
are waking up
C
waking up
D
wakes up

Slide 17 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous
____ Given ____ (like) pizza?
A
Do Given like
B
Does Given likes
C
Is Given liking
D
Does Given like

Slide 18 - Quiz

Present Simple <> Present Continuous
Len ________ (talk) right now.
A
talks
B
is talking
C
talking
D
talk

Slide 19 - Quiz

present simple & present continuous

We usually .... (try) to eat healthy.

Slide 20 - Open question

Present simple & present continuous
..... you ..... (do) your homework now?

Slide 21 - Open question

Vul de present simple / present continuous in.

Sabrina ... (study) in her room sometimes.

Slide 22 - Open question

Present simple & present continuous
Look! That girl ..... (skate) really well.

Slide 23 - Open question

Present Simple & Present Continuous
Be quiet! Father ____ (to read) the newspaper.

Slide 24 - Open question

Present Simple / Present Continuous

Where ___ you ___ (stay) at the moment?

Slide 25 - Open question

Present simple & present continuous
The teams .... (play) their matches on Saturdays.

Slide 26 - Open question

vocabulary 3

Slide 27 - Slide

Vertaal: schuldig zijn

Slide 28 - Open question

Vertaal : op leeftijd

Slide 29 - Open question

Vertaal: de leiding hebben

Slide 30 - Open question

Vertaal: egoïstisch

Slide 31 - Open question

Wat zijn de drie vormen van to lend (lenen)
A
to lend-lent-lended
B
to lent-lend-lend
C
to lend-lent-lent
D
to lend-lended-lended

Slide 32 - Quiz

Wat zijn de drie vormen in van to swim (zwemmen)
A
swim-swam-swum
B
swim-swum-swum
C
swim-swim-swam
D
swim-swimmed-swimmed

Slide 33 - Quiz

Wat zijn de drie vormen in van to choose (kiezen)
A
choose-choosed-choosed
B
choose-chose-chosen
C
choose-chose-chose
D
choose-chase-chasen

Slide 34 - Quiz

Wat zijn de drie vormen in van to make (maken)
A
make-maked-made
B
make-made-made
C
make-made-maden
D
make-maked-maked

Slide 35 - Quiz

Vertaal: pinautomaat

Slide 36 - Open question

Vertaal: geslacht

Slide 37 - Open question

Vertaal: occupy oneself

Slide 38 - Open question

Vertaal: faulty

Slide 39 - Open question

Vertaal: plain

Slide 40 - Open question

Vertaal: wallet

Slide 41 - Open question

Vertaal: (to) withdraw

Slide 42 - Open question

Maak een zin met : grateful

Slide 43 - Open question

Maak een zin met: rarely

Slide 44 - Open question

mak een zin met: currently

Slide 45 - Open question

Homework
Learn vocabulary 4.1
Make 5 and 6 on page 137

Slide 46 - Slide