Grammatica 2.8 BL, KL en TL

Grammatica: de basis
Zinnen en zinsstructuur
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Introduction

Les over zinnen en zinsstructuur.

Items in this lesson

Grammatica: de basis
Zinnen en zinsstructuur

Slide 1 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 2 - Slide

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 3 - Slide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 4 - Slide

Samengestelde zin
  • Bestaat uit twee of meer zinnen, waar 1 zin van is gemaakt

Slide 5 - Slide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 6 - Slide

Voegwoorden
Woorden die zinnen aan elkaar voegen. Voegwoorden maken het verband tussen de zinnen duidelijk

Voegwoorden kunnen tussen twee zinnen staan, maar ook vooraan
voegwoorden
  • Aangezien, als, dat, doordat, terwijl, toen, en, maar, dus, want, of


Terwijl de leerlingen naar school fietsten, begon het hard te regenen

Slide 7 - Slide

Wat is een bijzin?
Een bijzin is een zinsdeel in de vorm van een zin. Deze zin heeft een eigen persoonsvorm.

Slide 8 - Slide

Volgorde hoofdzin

-
Persoonsvorm staat vooraan in een zin, naast het onderwerp.
- hier kun je niets tussen zetten (tussen ow en pv).
Volgorde bijzin

- Persoonsvorm staat achteraan.
- Persoonsvorm staat niet naast het onderwerp.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

De docent heeft het uitgelegd en de leerlingen snappen het.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 11 - Quiz

Ik ben benieuwd of jullie het snappen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 12 - Quiz

De leerling stelde een vraag toen de docent klaar was met uitleggen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 13 - Quiz

Aan de slag BL en KL
*Huiswerk wordt gecontroleerd
*Niet af, dan blijf je vandaag op school om het af te maken!
*Maak de opdrachten van 2.8; hoofdletters, punten, maak zinnen 

Slide 14 - Slide

TL Leerdoelen
• de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp herkennen;
• het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling herkennen.

Slide 15 - Slide

Ontleed volgens  vaste volgorde
1. pv: Het vervoegde werkwoord dat hoort bij het onderwerp van de zin. Gebruik de tijdproef of maak de zin vragend.
2. wg: alle ww in de zin
3. o:  vraag: wie of wat + wg?
4. lv: vraag: wie of wat + wg + o? 
5. mv: aan of voor wie of wat + wg + o?
6. bwb: Alle zinsdelen die overblijven. Deze zinsdelen geven antwoord op vragen als: wanneer, waar, hoe, waarom, waardoor, waarmee.

Slide 16 - Slide

Even oefenen
Onlangs probeerde een kleine oppositie een hetze te ontketenen op onze handboogvereniging.

Ontleed in vaste volgorde en zet zinsdeelstrepen

Tip: bekijk de filmpjes met uitleg op Talent online

Slide 17 - Slide

Aan de slag
Maak 2.8 helemaal.

Slide 18 - Slide

Spelling
Leerdoel van deze les:
• leestekens en hoofdletters gebruiken;
• werkwoordspelling toepassen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide