1.2 - Niet ieder inkomen is hetzelfde

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
4GL
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
4GL

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog
van §1.1 Wat heb je te besteden?

Slide 2 - Mind map

Inkomen in natura
Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Overdrachtsinkomen
Kleedgeld
Spullen of goederen
Rente
Winst

Slide 3 - Drag question

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
Theorie

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Je leert in deze paragraaf:
• wat het verschil is tussen bruto, netto en besteedbaar inkomen.
• hoe je een stijging of daling berekent met een groeifactor
• wat oorzaken kunnen zijn van inkomensverschillen
• hoe je uit een grafiek de inkomensverschillen kunt aflezen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welk inkomen?

Slide 7 - Slide

Verandering van inkomen
Voorbeeld: Je loon is € 1.725 per maand.
   Je krijgt 1,2% loonsverhoging.

Berekening:
1,2% van € 1.725 =  € 1.725 : 100 x 1,2 = 20,70
Nieuwe loon: € 1.725 + € 20,70 = € 1,745,70

Slide 8 - Slide

Verandering van inkomen
Berekeningen met een groeifactor:
Voorbeeld: loonstijging 1,2%
1,2% erbij = 100% + 1,2% = 101,2%
De groeifactor is: 101,2 ÷ 100 = 1,012
Nieuwe loon: € 1.725 × 1,012 = € 1,745,70

Voorbeeld: Je loon daalt met 3%:
3% eraf = 100% - 3% = 97%
De groeifactor is: 97 ÷ 100 = 0,97
Nieuwe loon: € 1.725 × 0,97 = € 1,673,25


Formule: 
(100 + rente ) : 100

Slide 9 - Slide

Formule
Let op! 
Als er in de opdracht staat: bereken met de groeifactor, dan MOET je die gebruiken. 

Slide 10 - Slide

Inkomensverschillen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Inkomensverschillen in beeld

Slide 14 - Slide

Kleine en grote inkomensverschillen

Slide 15 - Slide

Opdracht 10

Slide 16 - Slide

Vul de juiste percentages in bij A

Slide 17 - Open question

Vul de juiste percentages in bij B

Slide 18 - Open question

Vragen
Kan je de theorie toepassen?

Slide 19 - Slide

Netto inkomen is inkomen nadat ____ er is afgehaald:
A
aftrekposten
B
belastingen en premies
C
bruto-uitkeringen (pensioen, WW, ezv)
D
heffingskorting

Slide 20 - Quiz

Het bruto inkomen noemen we ook wel besteedbaar inkomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Wat is modaal inkomen?
A
Dit is het meest voorkomende inkomen
B
Dit is het gemiddelde inkomen
C
Dit is het laagste inkomen
D
Dit is het hoogste inkomen

Slide 22 - Quiz

De inkomensverschillen bij Janet zijn ....... dan bij Jos
A
kleiner
B
groter

Slide 23 - Quiz

Wat wordt met inkomensverschillen bedoeld?
A
dat je salaris steeds kan veranderen
B
verschillen in inkomen
C
verschillen in salaris tussen verschillende beroepen
D
verschillen tussen uitgaven en inkomsten

Slide 24 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van oorzaken voor inkomensverschillen
A
Leeftijd en ervaring
B
Opleiding en scholing
C
Verantwoordelijkheid
D
Normen en waarden

Slide 25 - Quiz

Wat geeft de lorenzcurve aan...
A
De inkomensongelijkheid van een land
B
De koopkracht van een land
C
De alfabetiseringsgraad van een land
D
De ontwikkelingsgraad van een land

Slide 26 - Quiz

Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door het juiste woord te kiezen.
Kies uit de woorden die tussen haakjes staan.
Als de inkomensverschillen kleiner worden, verandert Lorenzcurve b in ...... (Lorenzcurve a / Lorenzcurve c ).

Slide 27 - Open question

Aan het werk!
1. Theorie van paragraaf 1.2 lezen
2. opdrachten van 1.2 maken in je boek en schrift

Slide 28 - Slide

Afsluiten

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video