This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
F.T. hoofdstuk 13
13.1 t/m 13.6
Slide 1 - Slide
Een vleeseter heeft
A
Plooikiezen
B
Knipkiezen
C
Knobbelkiezen
Slide 2 - Quiz
De gebitten van een alleseter en van een vleeseter verschillen van elkaar.
Wat heeft de alleseter wel en de vleeseter niet?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
knobbelkiezen
D
plooikiezen
Slide 3 - Quiz
Vleeseters hebben een kort verteringsstelsel omdat ... ?
A
Ze minder eten
B
Vlees makkelijk te verteren is
C
Ze hebben scherpe tanden
D
Vlees is moeilijk te verteren
Slide 4 - Quiz
De stekels van de cactus is een aanpassing....
A
aan de droogte
B
als bescherming tegen vraat
C
om vocht vast te houden
D
Om spinnenwebben in te maken
Slide 5 - Quiz
Een cactus in een woestijn heeft veel huidmondjes
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Waarom hebben baby's moeite met zichzelf warmhouden?
A
Ze kunnen zelf geen jas aandoen, waardoor er veel warmte verloren gaat
B
Ze hebben te weinig spieren, waardoor weinig warmte ontstaat
C
Hun oppervlakte is zo groot, dat er veel warmte verloren gaat
D
Ze hebben te weinig vet, waardoor hun warmte niet goed vastgehouden wordt
Slide 7 - Quiz
Malaria is een ziekte die veroorzaakt wordt door eencellige organismen. Deze leven eerst in het lichaam van de malariamug en kunnen door een muggen-steek in het bloed van de mens terecht komen. In dit bloed vernietigen ze de rode bloedcellen. Wat is het directe gevolg van het vernietigen van de rode bloedcellen?
A
het bloed kan minder voedingsstoffen vervoeren
B
het bloed kan minder zuurstof vervoeren
C
er kunnen minder afweerstoffen worden gevormd
D
er kunnen minder bacteriën worden gedood
Slide 8 - Quiz
In tropische gebieden vindt ontbossing plaats, waardoor er meer ruimte is voor de landbouw.
Heeft ontbossing invloed op de biodiversiteit? Zo ja, neemt de biodiversiteit door ontbossing toe of af?
A
Ontbossing heeft geen invloed op de biodiversiteit.
B
Door ontbossing neemt de biodiversiteit toe.
C
Door ontbossing neemt de biodiversiteit af.
Slide 9 - Quiz
Wat is niet waar over de winterslaap van de egel?
A
De lichaamstemperatuur stijgt.
B
De activiteit blijft hetzelfde
C
Het lichaamsgewicht neemt af.
D
De ademhaling en de hartslag dalen
Slide 10 - Quiz
Op deze foto hebben de vissen mooie, opvallende kleuren. Waarom hebben vissen in de diepzee niet zulke mooie kleuren?
A
Je hebt in het donker niets aan al die mooie kleuren
B
Daar is het te koud voor
C
Ze hebben wel mooie kleuren, maar die zie je niet in het donker
D
Anders worden ze meteen opgegeten door de hengelvis
Slide 11 - Quiz
Jij gaat bibberen in de kou. Dit is een voorbeeld van:
A
zelforganisatie
B
evolutie
C
reproductie
D
zelfregulatie
Slide 12 - Quiz
Hoe zijn dieren op de Noordpool niet aangepast op de kou?
A
Grote oren
B
Dikke vacht
C
Dikke vetlaag
D
Korte poten
Slide 13 - Quiz
Koudbloedige dieren zijn heel actief in koude gebieden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
Is kou een inwendige of een uitwendige prikkel?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel
Slide 15 - Quiz
Is de volgende bewering juist of onjuist? De bloemkelk beschermt de bloem in de knop tegen uitdroging en kou.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Dieren beschermen zich op verschillende manieren tegen de kou. Hoe beschermt een zeehond die leeft in de koude zee zich tegen de kou?
A
Hij houdt een winterslaap
B
Hij houdt winterrust
C
Hij heeft een dikke vetlaag
D
Hij heeft een dikke vacht
Slide 17 - Quiz
Is de volgende bewering juist of onjuist? De bloemkelk beschermt de bloem in de knop tegen uitdroging en kou.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Jij gaat bibberen in de kou. Dit is een voorbeeld van:
A
zelforganisatie
B
evolutie
C
reproductie
D
zelfregulatie
Slide 19 - Quiz
Wat verandert er in de energiebalans wanneer je koorts hebt?
A
U
B
B
C
T
D
P
Slide 20 - Quiz
Geef de formule van fotosynthese
Glucose
Koolstofdioxide
Zuurstof
Water
Zonlicht
Slide 21 - Drag question
In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak over diffusie is juist?
A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water
D
Diffusie vindt plaats in de kieuwboog
Slide 22 - Quiz
Geef een voorbeeld van mimicry
Slide 23 - Open question
Waar gaat zuurstof de insect in?
A
Rietje
B
Stigma
C
Tracheeën
D
Neusharen
Slide 24 - Quiz
Waarom verloopt de gaswisseling beter in het tegenstroomprincipe dan wanneer bloed en water in dezelfde richting stromen?
Slide 25 - Open question
Waar gaat zuurstof bij de vis het bloed in?
A
Kieuwen
B
Kieuwplaatjes
C
Kieuwboog
D
Kieuwdeksel
Slide 26 - Quiz
Waar in de grafiek vindt géén fotosynthese plaats?
A
Punt 0
B
Punt P
C
Tussen punt 0 en P
D
Vanaf punt R
Slide 27 - Quiz
Wat zijn de groene puntjes in de dwarsdoorsnede?
A
vaatbundels
B
nerven
C
alleen houtvaten
D
alleen bastvaten
Slide 28 - Quiz
Thee is een voorbeeld van: kies uit: diffusie of actief transport Leg uit waarom!
Slide 29 - Open question
Water moleculen (blauw) bewegen naar links door:
A
diffusie, actief transport
B
diffusie, passief transport
C
osmose, actief transport
D
osmose, passief transport
Slide 30 - Quiz
Wat zou een mogelijke beperkende factor zijn na punt R?
A
Geen zuurstof aanwezig voor de verbranding
B
Niet genoeg licht voor de fotosynthese
C
Te weinig beschikbaar water of koolstofdioxide
D
Te weinig bladgroenkorrels
Slide 31 - Quiz
Dit is een voorbeeld van:
A
Camouflage
B
Mimicry
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 32 - Quiz
De woestijnspringmuis zit overdag in een afgesloten hol en komt alleen ’s nachts naar buiten. Op zijn lange achterpoten hipt hij over het woestijnzand op zoek naar voedsel: zaden, wortels en bladeren. Waarom zal het dier ’s nachts zijn eten zoeken?