H4 thema 4 herhaling

Thema 4 evolutie: Herhaling
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 4 evolutie: Herhaling

Slide 1 - Slide

BS1: Ontwikkeling van het leven

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
4.1.1 Je kunt het ordeningssysteem van organismen beschrijven en toepassen.

Slide 3 - Slide

Geologische tijdsschaal (BINAS 94A)
De aarde ontstond ong. 4,6 * 10^9 jgl
 
Eerste eencellige organismen ontstonden ong. 3,8 * 10^9 jgl in het PRECAMBIUM

Eerste meercellige organismen ontstonden ong. 670 * 10^6 jgl

Eerste landplanten: ong. 400 * 10^6 jgl in DEVOON

Eerste vaatplanten: ong. 350 * 10^6 jgl

Eerste dinosauriers (reptielen): ong. 250 * 10^6 jgl in het MESOZOICUM (Trias, Jura en Krijt)

Massa-extinctie dinosauriers: 65 * 10^6 jgl; start CENOZOICUM, zoogdieren worden dominant

Eerste mensachtigen: ong 5 * 10^6 jgl



Slide 4 - Slide

Organisch <-> anorganisch
Anorganische stoffen zijn:
  • klein en eenvoudig gebouwd
  • bestaan maar uit een paar atoomsoorten
  • belangrijkste voorbeelden: O2, CO2, H2O, NO3-, N2 etc

Organische stoffen zijn:
  • ingewikkelder van bouw
  • bestaan ten miste uit C, H en (meestal) O atomen (vaak N en/of P en soms S en andere soorten)
  • zijn door organismen geproduceerd 
  • belangrijkse voorbeelden: glucose, zetmeel, aminozuren, eiwitten, DNA/RNA, chlorofyl

Slide 5 - Slide

Van levenloos naar leven: zelforganisatie
anorganische stof
energie
organische
 stof
prokaryote cel
energie
Zelforganisatie: ontstaan van nieuwe eenheden waarbij nieuwe eigenschappen ontstaan op een hoger organisatieniveau (emergente eigenschap)

Slide 6 - Slide

in afwezigheid van zuurstof
maakt organische stof uit anorganische stof
cellen van dit organisme hebben (echte) celkernen
cellen van dit organisme hebben geen celkernen
in aanwezigheid van zuurstof
organismen die organische stof maken uit andere organische stof
autotroof
prokaryoot
anaeroob
eukaryoot
aeroob
heterotroof

Slide 7 - Drag question

Taxon / taxa
indelingseenheid die gezamenlijk een groep vormen
Indeling in rijken
op basis van celmorfologie
(achterhaald en niet meer actueel)
Indeling in domeinen
op basis van celmorfologie en moleculaire homologie
moderner maar omstreden

Slide 8 - Slide

Taxonomie (indelingsbiologie)
taxon (mv taxa)
indelingsrang

binaire naamgeving
Genusnaam soortnaam
vb Canis lupus (wolf)

genusnaam met hoofdletter
soortaanduiding met kleine letter

Er is sprake van verwantschap bij zelfde Genusnaam

Slide 9 - Slide

Twee binomiale namen van organismen zijn:

Pinus sylvestris
Angelica sylvestris

Er is...
A
wel sprake van verwantschap
B
geen sprake van verwantschap

Slide 10 - Quiz

BS2: Bacteriën, virussen en schimmels



Slide 11 - Slide

Leerdoelen
4.2.1 Je kunt kenmerken van bacteriën noemen.
4.2.2 Je kunt kenmerken van virussen noemen.
4.2.3 Je kunt kenmerken van schimmels noemen.

Slide 12 - Slide

domein: Bacteria
rijk: eubacteria

- celonderdelen: BINAS 79A
- veel meer biodiversiteit dan bij Archaea
- ongeslachtelijke voortplanting
- zeer klein
- circulair DNA in 
- geen membraangebonden organellen (Golgi, ER, chloroplasten en mitochondrien
- WEL een celwand

Slide 13 - Slide

Alternatieve wijzen van voortplanting bij bacteriën
Conjugatie
  • uitwisseling van plasmiden tussen soortgenoten
Transformatie
  • opnemen van plasmiden

Slide 14 - Slide

Virussen
Domein: -
Rijk: -

Slide 15 - Slide

Virale reproductie: ALTIJD afhankelijk van gastheercel
DNA-virus
retrovirus

Slide 16 - Slide

Schimmels                 domein: eukaryoten
                                      rijk: schimmels
heterotroof: geen chlorofyl

eencellige schimmels: gist
meercellige: schimmeldraden (hyfen)
--> vormen een mycelium netwerk


functie: afbraak van organische stoffen


Slide 17 - Slide

BS3: De evolutietheorie



Slide 18 - Slide

Leerdoel
4.3.1 Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.
4.3.2 Je kunt manieren van reproductieve isolatie beschrijven.

Slide 19 - Slide

Evolutie
De geleidelijke ontwikkeling van het leven op aarde, van simpele naar complexere organismen

Slide 20 - Slide

Darwin
Lamarck

Slide 21 - Slide

Neodarwinistische evolutietheorie  

= Evolutietheorie (Darwin) gecombineerd met de  kennis over erfelijkheid

DNA voor het eerst ontdekt in 1871 en de structuur pas ontdekt in 1953

Slide 22 - Slide

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 

  1. Diversiteit in genotype
  2. Natuurlijke selectie
  3. Voortplanting


Slide 23 - Slide

Variatie in genotype
  • Mutatie: verandering in het DNA
  • Recombinatie: verdelen van de chromosomen bij meiose en bevruchting

Slide 24 - Slide

Natuurlijke selectie
Individuen met een betere adaptatie (aanpassing) aan het milieu hebben een grotere overlevingskans.

Voor- of nadelige eigenschappen worden dus bepaald door het milieu.

Slide 25 - Slide

Survival of the fittest
De best aangepaste overleeft!

Fitness:
Individuen met gunstige genotype
overleven en krijgen meer nakomelingen.

Slide 26 - Slide

De term 'survival of the fittest' ofwel
het overleven van de sterksten.
Welk van de individuen wordt bedoeld
met de sterksten?
A
De individuen die de meeste kracht kunnen leveren
B
De individuen die de meeste nakomelingen krijgen
C
De individuen die het langste leven
D
De individuen die het grootst zijn in omvang

Slide 27 - Quiz

Ontstaan nieuwe soorten
Een nieuwe soort ontstaat alleen als er ook sprake is van reproductieve isolatie tussen populaties van dezelfde soort.


Reproductieve isolatie; gedurende langere tijd is er geen uitwisseling van genen.

Slide 28 - Slide

Reproductieve isolatie
Reproductieve
isolatie door een 
geografische
barrière.


Slide 29 - Slide

Reproductieve isolatie
Verschillend baltsgedrag                  Ander voortplantingsseizoen       

Slide 30 - Slide

Ontstaan van een soort
Het ontstaan van een nieuwe soort komt dus tot stand door:

1. reproductieve isolatie die kan worden veroorzaakt door geografische isolatie
2. genetische variatie die is ontstaan door mutatie en recombinatie
3 natuurlijke selectie, waarbij de best aangepaste organismen overleven
4 voortplanting, waarbij de gunstige eigenschappen aan nakomelingen worden doorgeven

Slide 31 - Slide

BS4: Evolutie in populaties



Slide 32 - Slide

Leerdoelen
4.4.1 Je kunt beschrijven hoe de genetische eigenschappen van een populatie kunnen veranderen.

Slide 33 - Slide

Definities
  • Populatie = Alle individuen van een soort die in een bepaald gebied leven en onderling voortplanten

  • Genenpool is alle verschillende genen  die voorkomen in een populatie 



Slide 34 - Slide

Evolutie
Als een eigenschap voordeel oplevert voor overlevingskans, zorgt natuurlijke selectie voor survival of the fittest 

In sommige gevallen levert een eigenschap alleen voordeel op voor de voortplantingskans, dan spreken we van seksuele selectie

Slide 35 - Slide

BS5: Onderzoek naar evolutie

Slide 36 - Slide

Leerdoelen
4.5.1 Je kunt enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap noemen. 

4.5.2 Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten.

4.5.3 Je kunt een stamboom aflezen en construeren.

Slide 37 - Slide

homologie <-> analogie
homologie
  • zelfde ontstaansgeschiedenis
  • zelfde bouwplan
  • verschillende functies

verwantschap
analogie
  • verschillende ontstaansgeschiedenis
  • verschillend bouwplan
  • zelfde functies

geen verwantschap

Slide 38 - Slide

Welke van deze organen zijn analoog aan elkaar?
A
Vogel en insect
B
Vleermuis en vogel
C
Vleermuis en insect

Slide 39 - Quiz

Rudimentaire organen
- Rudimentaire organen: resten van organen die een organisme niet meer gebruikt.

Slide 40 - Slide

DNA analyse
DNA analyse =  de specifieke nucleotidenvolgorde van DNA (de DNA-sequentie) bepalen

Bij organismen kan  verwantschap bepaald worden. 

Slide 41 - Slide

Stamboom
Door DNA te vergelijken kan je een stamboom maken. 

Dit heet een evolutionaire stamboom.

Slide 42 - Slide

Welke van de volgende
stambomen geeft weer dat de chimpansee meer verwant is met de mens dan met de gorilla?
A
stamboom 1
B
stamboom 2
C
stamboom 3
D
geen van deze stambomen

Slide 43 - Quiz