This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Jullie kennen de volgende tekstverbanden:
Opsommend
Tijd
Tegenstellend
Uitleggend/toelichtend
Slide 2 - Slide
Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend verband?
Slide 3 - Open question
Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Video
Waar ben ik naar op zoek bij een toelichtend verband?
A
Tegenstelling
B
Volgorde
C
Voorbeeld
D
Opsomming
Slide 6 - Quiz
Welke signaalwoorden horen bij een toelichtend verband?
A
om te beginnen, ook
B
eerst, nadat
C
maar, tegenover
D
bijvoorbeeld, neem nou
Slide 7 - Quiz
Wat wordt bedoeld met een tijd/chronologisch verband?
A
Stukjes tekst die een volgorde aangeven
B
Stukjes tekst die een voorbeeld aangeven
C
Stukjes tekst die een opsomming aangeven
D
Stukjes tekst die een tegenstelling aangeven
Slide 8 - Quiz
Welke signaalwoorden geven een tijd/chronologisch verband aan? (Goed lezen!)
A
Eerst, daarna, vervolgens
B
Vervolgens, verder, en
C
Verder, daartegenover, ook
D
Eerst, toen, hoewel
Slide 9 - Quiz
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van reden/uitleggend
maar
ook
ten eerste
toch
want
echter
Als laatste
omdat
Slide 10 - Drag question
BONUS: Voor de vakantie hebben we het gehad over verwijswoorden. Welke zin is juist en waarom? 1. Het meisje die daar loopt heeft het koud. 2. Het meisje dat daar loopt heeft het koud.