Toets H7+8 Memo

Wat is GEEN oorzaak v.d. groei van de Engelse economie in de 18e eeuw?
A
toepassen wetenschappelijke kennis in landbouw
B
krimp van de bevolking
C
beschikbaarheid van meer voedsel
D
koloniën produceerden goedkope grondstoffen
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Wat is GEEN oorzaak v.d. groei van de Engelse economie in de 18e eeuw?
A
toepassen wetenschappelijke kennis in landbouw
B
krimp van de bevolking
C
beschikbaarheid van meer voedsel
D
koloniën produceerden goedkope grondstoffen

Slide 1 - Quiz

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
huisnijverheid
B
industrialisatie
C
stoommachine
D
agrarische samenleving

Slide 2 - Quiz

In welke sector startte de industriële revolutie?
A
mijnbouw
B
ijzerindustrie
C
dienstensector
D
textielindustrie

Slide 3 - Quiz

Welke uitvinding zorgde voor de verplaatsing van productie naar fabrieken?
A
waterframe
B
stoommachine
C
elektriciteit
D
lopende band

Slide 4 - Quiz

Wie zorgde ervoor dat de stoommachine op grote schaal kon worden ingezet?
A
Adam Smith
B
Louis Armstrong
C
Karl Marx
D
James Watt

Slide 5 - Quiz

Volgens Adam Smith was het de taak van de overheid om ....
A
de economie met allerlei wetten te sturen
B
de eigen economie te beschermen tegen andere landen
C
zich zo min mogelijk te bemoeien met de economie
D
zich actief te bemoeien met de economie

Slide 6 - Quiz

Wat is GEEN gevolg van het economisch liberalisme?
A
slechte leef- en werkomstandigheden arbeiders
B
afschaffing gilden
C
weinig vrijheid voor ondernemers
D
afschaffing mercantilistische wetten

Slide 7 - Quiz

wat betekent "Industriele Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd

Slide 8 - Quiz

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Belgie
B
Nederland
C
Engeland
D
Amerika

Slide 9 - Quiz

De industriële revolutie begon in Engeland omdat:
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in koloniën
D
er te weinig mensen op het platteland leefden

Slide 10 - Quiz

Welke groep kreeg meer macht door de Industriële Revolutie?
A
Burgers
B
Boeren
C
Adel
D
Vorsten

Slide 11 - Quiz

In het handelskapitalisme investeren ondernemers in machines + grondstoffen om zelf te produceren.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 12 - Quiz

Welke uitspraak past NIET bij het nationalisme.
A
mensen behoren tot verschillende volken
B
voorliefde voor cultuur van het eigen land
C
opkomst in 18e eeuw
D
elk volk heeft een gemeenschappelijke geschiedenis

Slide 13 - Quiz

In welk jaar werd Duitsland een eenheidsstaat?
A
1815
B
1848
C
1866
D
1871

Slide 14 - Quiz

Deze afbeelding past het beste bij:
A
liberalisme
B
conservatisme
C
socialisme
D
nationalisme

Slide 15 - Quiz

In welk jaar erkende Nederland de onafhankelijkheid van de Belgische staat?
A
1648
B
1815
C
1830
D
1839

Slide 16 - Quiz

Deze afbeelding betreft ...
A
Eenwording Duitsland
B
Belgische revolutie
C
Start WO1
D
Franse Revolutie

Slide 17 - Quiz

Het modern imperalisme ontstaat ...
A
rond 1870
B
rond 1914
C
in de 17e eeuw
D
in de oudheid

Slide 18 - Quiz

Deze afbeelding past het beste bij ...
A
nationalisme
B
liberalisme
C
modern imperialisme
D
industriële revolutie

Slide 19 - Quiz

Wat is GEEN motief/reden voor het modern imperialisme?
A
kolonie als afzetmarkt voor grondstoffen
B
nationalisme
C
verspreiden Europese beschaving
D
verspreiden christelijk geloof

Slide 20 - Quiz

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
imperialisme
B
nationalisme
C
white man's burden
D
industrialisatie

Slide 21 - Quiz

Tijdens deze bijeenkomst (1814-1815) besloten Europese landen over de toekomst van Europa. Geef de naam van deze bijeenkomst.

Slide 22 - Open question

Zet onderstaande staatsvormen van Nederland tussen
1795-1813 in de juiste volgorde:
a. Bataafse Republiek
b. Koninkrijk Holland
c. Frans keizerrijk
A
a-b-c
B
b-c-a
C
c-a-b
D
c-b-a

Slide 23 - Quiz

Wie werd in 1815 de koning van Nederland?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
niemand

Slide 24 - Quiz

De invoering van de ministriële verantwoordelijkheid gaf meer/minder macht aan de koning?
A
MEER
B
MINDER

Slide 25 - Quiz

Wat is een ander woord voor gelijkberechtiging?
A
Feminisme
B
Socialisme
C
Emancipatie
D
Confessionalisme

Slide 26 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving: De groep mensen die zelf geen productiemiddelen bezitten en alleen geld kunnen verdienen door hun arbeid te verkopen.

Slide 27 - Open question

Het verschijnsel vanaf de 19e eeuw waarbij Europese landen streven naar een groot koloniaal rijk en de koloniën gebruiken als producenten van grondstoffen en als afzetgebieden.
Noteer begrip dat hier omschreven wordt!

Slide 28 - Open question