K3 Duits Kapitel 5 (5)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
This lesson contains 12 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Was machen wir?
1. blz. 80 tweede kolom t/m werken
2. Herhalen + uitleggen Grammatik
3. maken blz. 59-61 opdracht 14b + 15
4. Maken blz. 55+57 opdracht 10, 11, 13
Slide 2 - Slide
Herhaling
de/het een
vrouwelijk die eine
onzijdig das ein
meervoud die keine
Slide 3 - Slide
ein / eine
1. Der Junge ist noch ............. Kind.
2. Hast du ............ Buch (boek) für mich?
3. Ich pflücke .............. Blume.
4. Anna ist .............. Mädchen.
5. Wir haben ................. (geen) Haustiere.
6. Er hat nur ................ Schwester.
7. Es gibt dort ................. Museum.
Slide 4 - Slide
bezittelijke voornaamwoorden
Dit zijn mijn huisdieren.
Is dat jouw school?
Zijn vader is leraar.
Dat meisje daar is haar zus.
Slide 5 - Slide
bezittelijke voornaamwoorden
Nederlands Duits
jouw dein
zijn sein
haar ihr
onze unser
jullie ihr
uw Ihr
Slide 6 - Slide
met of zonder e
Das sind mein / meine Haustiere.
Ist das dein/deine Schule?
Sein/seine Vater ist Lehrer
Das Mädchen da ist ihr/ihre Schwester
Slide 7 - Slide
de/het een mijn jouw
vrouwelijk die eine meine deine
onzijdig das ein mein dein
meervoud die keine meine deine
Slide 8 - Slide
stappenplan
1. Vertaal het bezittelijk voornaamwoord in het Duits.
2. Kijk of het zelfstandig naamwoord een der, die of das
woord is.
3. Kijk met behulp van het schema of er een e achter het bezittelijk
voornaamwoord moet of niet.
Slide 9 - Slide
voorbeeld stappenplan
(mijn)............... Mutter ist Verkäuferin.
1. Vertaal het bezittelijk voornaamwoord in het Duits. mijn = mein
2. Kijk of het zelfstandig naamwoord een der, die of das woord is.
(mijn)............... Mutter ist Verkäuferin. Mutter = die
3. Kijk met behulp van het schema of er een e achter het bezittelijk voornaamwoord moet
mannelijk der - ein
vrouwelijk die - eine Meine Mutter ist Verkäuferin.
onzijdig das - ein
meervoud die - keine
Slide 10 - Slide
oefening: Vertaal het bezittelijk voornaamwoord in het Duits en bepaal of er een e achter moet of niet.
1. ( mijn) .................. Lieblingsfach ist Deutsch.
2. Wie heißt (zijn) ................ Katze?
3. Hast du (geen) ................... Ticket für das festival?
4. Wie war (jouw) .................... Wochenende?
5. Hast du (onze) ................... Eintrittskarte?
6. Da drüben (daarginds) sind (haar)............... Eltern.
Slide 11 - Slide
Leren blz. 80 de automonteur t/m werken + Grammatik blz. 62
