Les 6 van 12 - paragraaf 4 meervouden

Jas aan de kapstok. Telefoon in de koffer. 
Op tafel:
Laptop en leesboek
timer
5:00
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Jas aan de kapstok. Telefoon in de koffer. 
Op tafel:
Laptop en leesboek
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Vandaag
- stil lezen
- korte oefentoets
- zelfstandig werken
- evaluatie

Slide 2 - Slide

Stil lezen
timer
8:00

Slide 3 - Slide

Praten over je boek

Slide 4 - Slide

LESDOEL

Aan het eind van de les kun je:

  • meervouden die eindigen op -en en -ën spellen.
  • meervouden die eindigen op -s en -'s spellen.
 

Slide 5 - Slide

INSTRUCTIE
Als er van iets één is, noem je dat enkelvoud. Als er van iets meer dan één is, noem je dat meervoud.

Zo maak je een meervoud:
Je maakt van een zelfstandig naamwoord meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te zetten: vriend → vrienden; schrift → schriften; kerel → kerels; wielrenner → wielrenners.

Slide 6 - Slide

INTRUCTIE
Let op: soms moet je daarnaast nog

- een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): brief → brieven; hof → hoven.
- een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): gans → ganzen; paleis → paleizen.
- de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: jas → jassen; pit → pitten.
- een a, e, o of u (klinker) weghalen: muur → muren; heer → heren.



Slide 7 - Slide

Wat weten jullie nog?
Log in, in deze LessonUp 

Slide 8 - Slide

Kies de juiste meervoudsvorm
MONNIK
A
Monnikken
B
Monniken

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste meervoudsvorm
LOOP
A
loopen
B
lopen

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste meervoudsvorm
KAARS
A
kaarzen
B
kaarsen

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste meervoudsvorm
FEE
A
feën
B
feeën

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste meervoudsvorm
KAAS
A
kazen
B
kasen

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste meervoudsvorm
BRIEF
A
brieven
B
briefen

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste meervoudsvorm
FOTOGRAAF
A
fotograven
B
fotografen

Slide 15 - Quiz

INSTRUCTIE

Slide 16 - Slide

UITLEG
Meervoud op -S : 
de -s schrijf je er aan vast als dit geen problemen voor de uitspraak oplevert: kamers, dekens, tantes. 
je schrijft een 's als het problemen voor de uitspraak oplevert: bij afkortingen - vwo's, wc's.
bij woorden die eindigen op: i, o, u, a, y.



Slide 17 - Slide

EZELSBRUGGETJE: IK HOU VAN YS

Slide 18 - Slide

UITLEG
Meervoud op -en:
Schrijf -en aan het woord vast: kasten, koorden, fietsen, polsen.
Let op!  Soms moet je klinkers weglaten
leraar - leraren
Soms moet je medeklinkers toevoegen (verdubbelen):
rok - rokken, pop - poppen.


Slide 19 - Slide

UITLEG lastige gevallen 1.
Lastige gevallen: Woorden die eindigen op -ik.  Let op de klemtoon.
Als de klemtoon op 'ik' valt, schrijf je 2 k's: snikken, blikken, likken, tikken. 
Als de klemtoon niet op 'ik' valt, schrijf je 1 K: Monniken, viezeriken, leeuweriken. 


Slide 20 - Slide

UITLEG lastige gevallen 2. 
Woorden op - ie, of -ee: Deze woorden krijgen soms een -s (kanaries, directies), maar in andere gevallen een -n, of -en. Dan is de regel: 
Je schrijft -ën erbij, als de klemtoon op de -ie, of -ee valt: feeën, genieën, reeën
Je schrijft -n en een trema erbij als de klemtoon er niet op valt:
bacteriën, poriën, oliën.

Slide 21 - Slide

UITLEG lastige gevallen 3.
Woorden die op -f, of -s eindigen: 
In het meervoud wordt de -f meestal een -v  (kloof - kloven, staaf - staven)
De -s wordt vaak een -z  (laars - laarzen, kluis - kluizen)
LET OP!! Maar: fotograaf - fotografen
                               paragraaf - paragrafen
                               kaars - kaarsen

Slide 22 - Slide

UITLEG
TOT SLOT: 
Er zijn meervouden die op een -s en op -en kunnen eindigen. 
zoons - zonen
gemeentes - gemeenten
aardappels - aardappelen

Slide 23 - Slide

Wat heb je nu geleerd?
We gaan kijken of je je lesdoel deze les behaald hebt. 

Slide 24 - Slide

HUIS
A
huisen
B
huizen

Slide 25 - Quiz

KLAS
A
klassen
B
klasen

Slide 26 - Quiz

LIED
A
lieden
B
liederen

Slide 27 - Quiz

KNIE
A
kniën
B
knieën

Slide 28 - Quiz

KOLONIE
A
kolonieën
B
koloniën

Slide 29 - Quiz

PRINTER
A
printers
B
printer's

Slide 30 - Quiz

ZEBRA
A
zebras
B
zebra's

Slide 31 - Quiz

Huiswerk
Je maakt opdracht 1 tot en met opdracht 5 helemaal af. 


FIJN WEEKEND!

Slide 32 - Slide