Milan kijkt door een raam naar buiten (fig.1).
Hij ziet gras, struiken en een tak van een
boom. De stam van de boom zelf ziet hij niet.
Om de hoek van het raam kan hij niet kijken,
want de boom bevindt zich niet in zijn
gezichtsveld.
Je gezichtsveld is het deel van je omgeving dat je kunt zien.