Zahlen von 1 bis 20

Deutschstunde 30. September
Kamera einschalten
Mikrofon ausschalten
Ergänze den LessonUp-Code
Öffne das Buch  auf Seite 36

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deutschstunde 30. September
Kamera einschalten
Mikrofon ausschalten
Ergänze den LessonUp-Code
Öffne das Buch  auf Seite 36

Slide 1 - Slide

Das Programm
Schritt 4: die Zahlen 1-20
Lernen: Redemittel
Schritt 5: Lesen

Lernziele:
Du kennst die Zahlen 1-20
Du kannst nachfragen, wenn du etwas nicht verstehst

Slide 2 - Slide

DIE ZAHLEN
Die Zahlen 
von 1
 bis 20 

Slide 3 - Slide

Video
  • Getallen van 1 t/m 20

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Vul de juiste woorden in:
eins, zwei, .........., vier, .........., sechs, .........., acht, .........., ............

Slide 6 - Open question

Welk antwoord is goed?
11
A
elf
B
eins
C
zwölf
D
dreizehn

Slide 7 - Quiz

Hoe schrijf je dit getal in het Duits?
16

Slide 8 - Open question

6
2
9
zwei
neun
sechs 

Slide 9 - Drag question

Welk antwoord is juist?
A
eins, zwei, drie, vier
B
ziehn, elf, zwolf, dreizehn
C
sechzehn, siebzehn, achtzehn, neunzehn
D
sieben, acht, nein, ziehn

Slide 10 - Quiz

zwölf
fünfzehn
siebzehn
12
17
15

Slide 11 - Drag question

Vul de juiste woorden in:
elf, zwölf, ..........., vierzehn, ..........., ..........., siebzehn, achtzehn. ............., ..............

Slide 12 - Open question

Korrektur
Aufgabe 5, Seite 36

Slide 13 - Slide

Aufgabe 5, Seite 36
  1. zwanzig minus sieben ist gleich dreizehn

  2. vierzehn plus fünf ist gleich neunzehn
  3. vierzehn minus acht ist gleich elf
  4. zwei plus drei ist gleich fünf
  5. dreizehn minus neun ist gleich vier

Slide 14 - Slide

Redemittel lernen, S. 35
Hoe doe je dat?

Slide 15 - Slide

Redemittel lernen, S. 36

  1. Schrijf elke zin van de Redemittel op een apart kaartje. Schrijf op de voorkant de Nederlandse zin en op de achterkant de Duitse vertaling met reactie.
  2. Lees de Nederlandse zin door en schrijf (of zeg) de Duitse vertaling met reactie.
  3. Draai het kaartje om en controleer wat je geschreven / gezegd hebt. Ga zo door totdat je alle zinnen goed kent.
  4. Zijn de zinnen te lang of te moeilijk? Splits ze dan in twee delen. Voorbeeld: ‘Guten Tag, wie heißt du?’ splits je in ‘Guten Tag’ en ‘Wie heißt du?’.
  5. Je kunt er ook voor kiezen om niet met kaartjes te werken maar de zinnen in een digitaal overhoorprogramma in te voeren.





Slide 16 - Slide

Machen:
Schreib die Redemittel auf Karten

oder (= of)

vorbereiten Schritt 4: 
Aufgabe 8

Slide 17 - Slide

Wat heb je in deze les geleerd?

Slide 18 - Open question

Wat ging er goed en wat kan de volgende keer beter?

Slide 19 - Open question

Hausaufgaben
Lernen Redemittel Schritt 4
oefenen Aufgabe 7

Slide 20 - Slide