Er zijn zinnen met één persoonsvorm (enkelvoudige zin) en zinnen met meer persoonsvormen (samengestelde zin).
Hoe vind je de persoonsvormen?
Zet de zin in een andere tijd (tijdproef):
Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom.
De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.