This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Wat weet je nog?
Slide 1 - Slide
Wat zijn actieven
A
Niet werkende mensen
B
Niet betaald werkende mensen
C
Betaald werkende mensen
D
Vrijwilligerswerk.
Slide 2 - Quiz
Leg uit hoe het stelsel van sociale zekerheid bijdraagt aan een herverdeling van de inkomens
Slide 3 - Open question
De negatieve gevolgen van de vergrijzing voor de overheid gaan voornamelijk over de kosten van de vergrijzing, bijvoorbeeld de uitgaven aan AOW-uitkeringen. ⇒ Noem nog een ander voorbeeld van overheidsuitgaven die zullen stijgen als gevolg van de vergrijzing
Slide 4 - Open question
Wat zijn de gevolgen van de vergrijzing?
Slide 5 - Open question
De overheid kan maatregelen nemen die leiden tot nivelleren of denivelleren van inkomen. Hieronder staan drie maatregelen genoemd. Sleep ze naar de juiste kolom.
Nivellering
Denivellering
Over de eerste € 10.000 van het inkomen hoeft niemand belasting te betalen.
Een kok en een bankdirecteur krijgen beide € 100,- loonsverhoging
Het belastingpercentage in de hoogste schijf gaat omlaag van 52% naar 50%.
Slide 6 - Drag question
Nivellering van inkomens betekent dat
A
De werking van het belastingstelsel
B
Het verschil tussen hoge en lage inkomens in verhouding kleiner wordt.
C
Het dichtbij de diagonaal teken van de lorenzcurve
D
Het verschil tussen hoge en lage inkomens in verhouding groter worden.
Slide 7 - Quiz
Nivellering
Denivellering
Het percentage van de hoogste schijf in box 1 wordt verhoogd
Door bezuinigingen besluit de regering tot verlaging van de huurtoeslag
Slide 8 - Drag question
Wat is eigenwoningforfait?
A
Dit is de belasting die je jaarlijks aan de gemeente moet betalen
B
Dit is je hypotheekrente die je mag aftrekken van de belasting
C
Dit is de huur die een huurder betaalt voor zijn eigen woning
D
Dit is het zogenaamde inkomen uit je eigen woning die wordt belast
Slide 9 - Quiz
Door de aftrekposten
A
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je meer belasting betaalt
B
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je minder belasting betaalt
C
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je meer belasting betaalt
D
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je minder belasting betaalt
Slide 10 - Quiz
Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
Hypotheekaflossing
B
Hypotheekrente
C
Eigen woningforfait
D
Auto van de zaak
Slide 11 - Quiz
Bij een progressief belastingstelsel
A
Hoe hoger je inkomen hoe meer belasting je procentueel betaald
B
iedereen betaald procentueel evenveel belasting
C
Hoe hoger je inkomen hoe minder je procentueel aan belasting hoeft te betalen.
D
iedereen betaald belasting
Slide 12 - Quiz
Bij belastingheffing in box 3 gaat de overheid uit van een fictief rendement van 1,9 %. Wat is fictief rendement?
A
Vermogensrendements-heffing
B
Heffingskorting
C
Wat je moet betalen aan de belastingdienst
D
De overheid doet alsof je geld verdient aan sparen en beleggen
Slide 13 - Quiz
Wat verstaat de belastingdienst onder heffingskortingen?
A
Korting op de inkomstenbelasting in Box 1
B
Korting op alle inkomstenbelasting en premies
C
Korting op alle inkomstenbelasting in Box 1 en Box 3