Week 12 - les 2 - gram Z H4

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Grammatica H4
  • Vragen over fictieopdracht 2?
  • Week 15 - vrijdag 16 april: formatieve toets gram Z H1 t/m 6

Slide 2 - Slide

Fictieopdracht 2
  • Vragen?
  • Fictie niet presenteren, maar filmen en dit opsturen. Inleverdatum: 18 april. Zorg dat je in je filmpje alle punten benoemt die je moet maken!
  • Stuur je samenvatting apart mee

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 4 - Open question

Heeft de zin een lv?
Het jongetje pakt snel het grootste koekje.
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp: In deze scheurkalender kun je elke week een leuk feitje lezen.

Slide 6 - Open question

Maak een zin (min. 4 woorden) met het werkwoord schrijven. Er staat een lijdend voorwerp in de zin!

Slide 7 - Open question

Maak een zin (min. 4 woorden) met het werkwoord opeten. Er staat een lijdend voorwerp in de zin!

Slide 8 - Open question

Maak een zin met de gegeven zinsdelen in de volgorde die is aangegeven. Mevrouw Snoeij - pv/wg - lv - wg

Slide 9 - Open question

In welke zin staan de zinsdelen goed?
A
Soms/ rijdt /mijn broer/ met zijn scooter/ door een rood licht.
B
Soms/ rijdt/ mijn broer/ met/ zijn scooter /door/ een rood licht.
C
Soms/ rijdt/ mijn/ broer /met/ zijn /scooter /door/ een/ rood/ licht.
D
Soms/ rijdt/ mijn/ broer met zijn /scooter door /een rood licht.

Slide 10 - Quiz

Zet streepjes tussen de zinsdelen: In een pantserwagen voerden de agenten enkele demonstranten af.

Slide 11 - Open question

Zet streepjes tussen de zinsdelen: Ik heb de hele dag al trek in patat.

Slide 12 - Open question

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met een lijdend voorwerp. Zet erachter wat het lijdend voorwerp is

Slide 14 - Open question

Vragen over grammatica z. H4?
  • Maak je werkdoelen af (ook spelling!).
  • Lees in je leesboek.
  • Werk aan je fictieopdracht. 

Slide 15 - Slide