§ 1.2 Kiezen of delen

§ 1.2 Kiezen of delen
Wat kun je kiezen?

Kernwoorden:
- budget
- budgetlijn

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

§ 1.2 Kiezen of delen
Wat kun je kiezen?

Kernwoorden:
- budget
- budgetlijn

Slide 1 - Slide

Het budget
Als je alle middelen die iemand heeft bij elkaar optelt, krijg je het budget.

Slide 2 - Slide

Voorbeeld
Je hebt een budget van € 10,- per maand voor broodjes en snacks bij de kantine. Een broodje kost € 2,50 en een snack kost € 2,-. Je kunt dan kiezen uit de volgende mogelijkheden:




Slide 3 - Slide

Voorbeeld
Je hebt een budget van € 10,- per maand voor broodjes en snacks bij de kantine. Een broodje kost € 2,50 en een snack kost € 2,-. Je kunt dan kiezen uit de volgende mogelijkheden:

Slide 4 - Slide

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:

Slide 5 - Slide

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:

Slide 6 - Slide

De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:


In ons voorbeeld: 


Slide 7 - Slide

De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:
budget = (prijs goed 1 x aantal goed 1) + (prijs goed 2 x aantal goed 2)

In ons voorbeeld: 
€ 10 = € 2,50 x aantal broodjes + € 2 x aantal snacks

Slide 8 - Slide

Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van 
snacks stijgt 
naar € 2,50. 
Dan wordt de nieuwe 
budgetlijn:

Slide 9 - Slide

Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van 
snacks stijgt 
naar € 2,50. 
Dan wordt de nieuwe 
budgetlijn:

Slide 10 - Slide

Stel dat vervolgens je budget stijgt naar € 12,50. 
Dan wordt de nieuwe budgetlijn:

Slide 11 - Slide

Stel dat vervolgens je budget stijgt naar € 12,50. 
Dan wordt de nieuwe budgetlijn:

Slide 12 - Slide

Oefensom
Gegeven is dat iemand een budget heeft van € 10. Hij koopt daarvan appels en bananen.
Een appel kost € 0,25 en een banaan € 0,50. 
1) Stel de vergelijking van de budgetlijn op.
2) Teken de budgetlijn.
Stel dat prijs van bananen stijgt.
3) Hoe verschuift de budgetlijn? (Maak schetsje.)

Slide 13 - Slide

Uitwerking oefensom
1) 10 = 0,25 x Qappel + 0,50 x Qbanaan
2) 
3)

Slide 14 - Slide

Uitgangssituatie
  • Budget € 500
  • Voetbalwedstrijd € 50 per keer
  • Concert € 100 per keer 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video