H2: Vraagwoorden en tijdsbepaling

Zinnen maken
met tijdsbepaling
met vraagwoorden
met de tijd
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zinnen maken
met tijdsbepaling
met vraagwoorden
met de tijd

Slide 1 - Slide

Hoofdzin: Ik wil met de trein naar Utrecht.
Ik wil morgen met de trein naar Utrecht.
Ik wil in de ochtend met de trein naar Utrecht.

De tijdsbepaling komt na het werkwoord.

Slide 2 - Slide

Ik ga met de tram naar het werk.
Ik ga iedere dag met de tram naar het werk.
Ik ga doordeweeks met de tram naar het werk.


* doordeweeks = during the week


Slide 3 - Slide

Vertaal de zin:
I go to school tomorrow.

Slide 4 - Open question

Vertaal:
I take the train today.

Slide 5 - Open question

Vertaal:
He is going to a party this weekend.

Slide 6 - Open question

Vertaal:
We sleep every evening at 11:00 o'clock.

Slide 7 - Open question

Vertaal:
My bus leaves at 07:15 o'clock.

Slide 8 - Open question

Vertaal:
They are there now.

Slide 9 - Open question

Vraagwoorden (question words)
Wat, waar, wanneer, wie, welke, waarom en hoe
What, where, when, who, which, why and how

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vraagzinnen
Hoe laat is het? (What time is it?)
Waar ga je naartoe? (Where are you going?)
Wie is er morgen jarig? (Who's birthday is it tomorrow?)

Net als in het Engels, komt na een vraagwoord het werkwoord.
Just like in English, after the question word comes the verb.

Slide 12 - Slide

Hoe laat komt de trein aan in Utrecht Centraal?

Slide 13 - Slide

Vanaf welke spoor vertrekt de trein naar Utrecht Centraal?

Slide 14 - Slide

Waarom rijden er minder treinen?

Slide 15 - Slide

Welke trein gaat vanaf spoor 8?

Slide 16 - Slide

Wat is er met de trein naar Maastricht?

Slide 17 - Slide

Welke treinen rijden niet?

Slide 18 - Slide

Waar stopt de trein naar Rotterdam Centraal nog meer?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video