les 7 - lezen 4.3

Lezen H4
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen H4

Slide 1 - Slide

Waarom is het belangrijk dat we feiten en meningen kunnen onderscheiden?

Slide 2 - Open question

Vertel in je eigen woorden: hoe herken je of iets een feit of een mening is?

Slide 3 - Open question

want

Slide 4 - Slide

De koffie is hier altijd lauw.
A
feit
B
mening

Slide 5 - Quiz

De koffie is hier niet te zuipen.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quiz

Meneer Wolters vindt de koffie hier niet te zuipen.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quiz

mening
want
argument

Slide 8 - Slide

sporten is goed voor je
Geef een objectief argument

Slide 9 - Mind map

sporten is goed voor je
Geef een subjectief argument

Slide 10 - Mind map

kahoot drogredenen

Slide 11 - Slide

Je kent nu de termen: Feit, mening, argument, subjectief argument, objectief argument en drogreden.
Je kunt deze elementen ook herkennen in een tekst. 

Wat moet je hier nou mee???? 

Slide 12 - Slide

We gaan de komende twee weken twee soorten teksten behandelen:
betogen 
beschouwingen 

Deze twee soorten teksten komen dus ook alleen maar in je toets voor. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Tot slot:
- maak de opdrachten van lezen 4.3 online (opdracht 1 doe je natuurlijk niet nog eens als je die met mij samen doet)
- stel vragen als je ze hebt. 


Volgende les: afronden 4.3

Slide 16 - Slide

Signaalwoord van
tegenstellend
verband

Slide 17 - Mind map

Signaalwoord van
chronologisch
verband

Slide 18 - Mind map

Signaalwoord van
opsommend
verband

Slide 19 - Mind map

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 20 - Quiz

Als je besluit om dat skateboard te kopen, kun je niet op vakantie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 21 - Quiz

Eerst moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 22 - Quiz

Soorten tekstverbanden (1)
Opsomming:  Als een aantal zaken, die bij elkaar horen, na elkaar worden genoemd. (ten eerste, ook, daarnaast...)

Tegenstelling: Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. (maar, echter ...)

Chronologisch verband: tijd/volgorde in tijd
(vroeger, later, vervolgens, jaartallen, tijdsaanduidingen ....) 

Slide 23 - Slide

Soorten tekstverbanden (2)
Voorwaardelijk:  geeft aan onder welke voorwaarde iets gebeurt. (als...dan, indien, tenzij, mits....)

Toelichtend: geeft extra informatie (toelichting) over een onderwerp. (bijvoorbeeld, zoals, denk aan, ter illustratie.....)

Redengevend verband: geeft aan waarom iemand iets doet of vindt  (want, omdat, immers, namelijk, aangezien ....) 

Slide 24 - Slide

Welke theorie die hoort bij LEZEN vind je het moeilijkst?

Slide 25 - Open question

Leren voor de toets
•    Lezen hoofdstuk 1  blz 12
•    Lezen hoofdstuk 2  blz 38
•    Lezen hoofdstuk 3 (zie pdf tekstverbanden op Its)
•    Lezen hoofdstuk 4  blz 90
•    + extra tekstverbanden: chronologie, opsomming, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk, redengevend. ZIE pdf’s op its

Slide 26 - Slide

Vragen?

Slide 27 - Slide

Succes met de toets!

Slide 28 - Slide