This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lesdoelen
Ik kan/weet:
de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
functies van delen van de tekst benoemen.
Slide 1 - Slide
Even opfrissen
Een functiewoord zegt iets over een tekstgedeelte. Het geeft dus aan wat de 'taak' is van een tekstgedeelte ten op zichte van een ander tekstgedeelte.
Het woord komt zelf meestal niet in de tekst voor.
Slide 2 - Slide
Functiewoorden hoofdstuk 5
In het vorige hoofdstuk heb je voornamelijk geoefend met de functiewoorden
aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring.
Slide 3 - Slide
Functiewoorden
Afweging = Nadenken over wat het beste is.
Anekdote = verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Definitie = samenvattende omschrijving
Nuancering = Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
Tegenwerping =Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander. Het kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening.
Vraagstelling = Aan het eind van de inleiding vind je meestal een vraagstelling, De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven.
Slide 4 - Slide
Functiewoorden
Aanleiding =Een actuele gebeurtenis gebruiken om de tekst aan op te hangen.
Afweging = Nadenken over wat het beste is.
Anekdote = Verhaaltje als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Constatering = De schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
Nuancering = Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
Vraagstelling = Aan het eind van de inleiding vind je meestal een vraagstelling, De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven.
Slide 5 - Slide
Oefenen
Op de volgende slides vind je een aantal tekstfragmenten. Welk functiewoord hoort bij de tekst?
Slide 6 - Slide
Och, ook dat nog. Het weer valt tegen, onze politici denken alleen maar aan zichzelf, de treinen rijden niet, je baas is een eikel, Oranje verliest elke wedstrijd en nu knoei je ook nog een koffie op je shirt. Dit zijn zomaar een paar zeurklassiekers, maar eigenlijk valt over alles wel te mekkeren. Is er dan zo vreselijk veel mis? Niet per se. Het is vooral vreselijk lekker om te zeuren, vooral over kleine dingen. Waarom is dat zo? En kun je ook te veel klagen?
A
nuancering
B
afweging
C
tegenwerping
D
vraagstelling
Slide 7 - Quiz
Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
definitie
Slide 8 - Quiz
(– uit een tekst over jonge ondernemers) Op zijn zestiende had hij een gouden idee voor een bedrijf: pizza-automaten bouwen. Nu werkt Jordi Hillenga (20) hard om er een internationaal succes van te maken. Hoe kwam hij op het idee om pizzaautomaten te gaan maken? Wat heeft hij nodig om internationaal door te breken? En hoe ziet een werkdag van deze jonge ondernemer er eigenlijk uit? Elsevier liep een dagje met Jordi mee.
A
vraagstelling
B
anekdote
C
aanleiding
D
constatering
Slide 9 - Quiz
(– uit een tekst over de intelligentie van octopussen) De nukken van octopus Truman vormden een belangrijke bijdrage aan de wetenschap. Hij had zonder een echt duidelijke reden een gruwelijke hekel aan één verzorgster. Telkens weer als zij binnenkwam in Trumans aquarium in Boston (VS), spoot hij een flinke plens water in haar richting. De haat zat diep. Toen de verzorgster namelijk na maandenlange afwezigheid terugkeerde, herkende Truman haar en spoot haar weer nat. Lange tijd zagen kritische biologen dit soort verhalen aan voor overmatig enthousiasme van octopusfanaten. Nu blijkt echter dat octopussen inderdaad voorkeur voor personen kunnen hebben.
A
afweging
B
vraagstelling
C
anekdote
D
nuancering
Slide 10 - Quiz
De eerste alinea van een tekst kan onder verschillende functies hebben. Welke functie heeft de eerste alinea van de tekst hiernaast? (klik om in te zoomen)
A
Het onderwerp introduceren
B
Het uitspreken van een verwachting
C
De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
D
Het aanduiden van de probleemstelling
Slide 11 - Quiz
Welke functie heeft alinea 3 ten opzichte van alinea 2? (klik om in te zoomen)
A
gevolg
B
samenvatting
C
voorbeeld
D
uitwerking
Slide 12 - Quiz
nog even een paar controlevragen.
Slide 13 - Slide
Hoe geeft de schrijver tekstverbanden aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet
Slide 14 - Quiz
Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden
Slide 15 - Quiz
Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.
Slide 16 - Quiz
"stelling", "argumenten", "tegenargumenten", "aanbeveling" en "samenvatting" zijn voorbeelden van....