Aan het einde van deze les begrijp je de personal pronouns.
Slide 4 - Slide
Personal pronouns
Slide 5 - Slide
Personal pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) gebruik je om naar iemand te wijzen. Een persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van een zin.
1. I am walking to school. Do you want to come with me.
2. She is going to have lunch. Do you want to join her.
Slide 6 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) gebruik je om naar iemand te wijzen. Een persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van een zin.
Slide 7 - Slide
Personal pronouns
I know ___ (you). > I know you.
You know ___ (I). >
He knows ___ (she). >
She knows ___ (he). >
You know ___ (we). >
I know ___ (it). >
We know ___ (they). >
They know ___ (I). >
Slide 8 - Slide
Work time
What ?
Do unit 1 lesson 2: ex: 3 & 4 on p.12 + 13
How?
Individually or in pairs
How long?
7 min
Done?
Take a look at the grammar box: Possessive pronouns on p.14
timer
7:00
Slide 9 - Slide
Possessive pronouns
Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden (possessive pronouns) gebruiken, zoals jouw, mijn, zijn, gevolgd door datgene wat jij of iemand anders bezit.
Slide 10 - Slide
Work time
What ?
Do unit 1 lesson 2: ex: 7,8,9 on p.14
How?
Individually or in pairs
How long?
15 min
Done?
Do something for yourself
timer
15:00
Slide 11 - Slide
Homework
Wednesday the 4th of September:
Lesson 2 listening: x. 3+4 study the grammar box: possessive pronouns on p.44 > J115