1. Ik schaamde me dood toen hij dat zei.
2. Ik heb me kapot gelachen om die grap.
3. Ik sterf onderhand van de dorst.
4. Peter stikte van de lach.
5. Frits wordt gek van de jeuk.
6. Ik vries mijn billen er nog af, zo koud is het hier.
7. Ik ging met klotsende oksels naar hem toe.