H2 - Periode 2, Les 2 - Hga (16-11-2021)

Bienvenidos
Lección 2 P2
Havo 2
Sra. Hoogland
¿Qué día y qué fecha es hoy?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bienvenidos
Lección 2 P2
Havo 2
Sra. Hoogland
¿Qué día y qué fecha es hoy?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kunt communiceren over uiterlijk, familie en karakter.
Je leert de woorden en grammatica die je daarvoor nodig hebt, en ook een aantal veel voorkomende zinnetjes.
Ook leer je de getallen 0-20.

Slide 2 - Slide

El programa 
  1. Info, deberes (15m)
  2. Herhaling  werkwoorden (15m)
  3. Herhaling woordenschat 3.2 en 3.3, korte kahoot (15m)
  4. Herhaling grammatica -> online oefenen (15m)
  5. Evaluación, deberes (= toets leren)

Slide 3 - Slide

Comprobar los deberes
leren: 
frases clave 3 + vocab. 3.3 + gram nr. 2, 6, 35

maken:
herhalingsoefeningen werkwoorden online
bez. vnw. voc. p.13 oef 6
y/pero/ni voc. p.14 oef 3

Slide 4 - Slide

pág. 14 vocaboekje
Oefening 3
Isabel tiene el pelo largo y liso.
Me gustan Holanda e Inglaterra.
Tengo un hermano, pero no tengo (una) hermana. 
Somos deportistas, pero no muy fuertes.
Mi padre no es ni alto, ni bajo. 
Su tía no es ni simpática, ni antipática.

Slide 5 - Slide

Los verbos: el presente (tegenw. tijd)
Escucha los vídeos, copia y completa el esquema
Cant-ar
(zingen)
Com-er
(eten)
Escrib-ir
(schrijven)
Ser
(zijn)
yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes

Slide 6 - Slide

Repaso: tener + los números
1. El verbo 'tener' (= hebben)
  • HACER: completa la lista
               yo tengo, tú tienes, etc......

2. Los números 0-20
  • ESTUDIAR TB p.23 onderaan
  • APRENDER de memoria (uit het hoofd leren)

3. Vertaal: 'Ik ben 13 jaar, mijn vriend(in) is 12 jaar. En jij, hoeveel jaar ben jij?'


timer
3:00

Slide 7 - Slide

Schrijf de vertalingen op in je schrift: 
  1. Mijn vriendin is heel knap en intelligent.
  2.  Ze heeft rood haar, ze heeft krullen, en bruine ogen.
  3.  Ik woon in Hoogland met mijn ouders, mijn broer en onze huisdieren.
  4. Onze hond heet Senna.
  5. Mijn opa is gek van voetbal.
timer
7:00

Slide 8 - Slide

Respuestas
1. Mi amiga es muy guapa e inteligente
2. (Ella) es pelirrojo, tiene el pelo rizado y los ojos marrones
3. Vivo en Hoogland con mis padres, mi hermano y nuestras mascotas
4. Nuestro perro se llama Senna
5. Mi abuelo es loco por el fútbol

Slide 9 - Slide

Volgende les: Toets
¿Hay preguntas?
- gramática
- vocabulario
- frases clave

Slide 10 - Slide

Ben ik voorbereid?
Mini test sobre carácter, familia en las páginas siguientes

Doe de opdrachtjes op de volgende slides, om te weten welke onderdelen je nog zou moeten herhalen

Slide 11 - Slide

la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el nieto
la sobrina
het nichtje
de moeder
de kleinzoon
de zus
de opa
de zoon

Slide 12 - Drag question

El hijo de mis padres es mi..
A
hermano
B
hermana
C
primo
D
sobrino

Slide 13 - Quiz

Yo vivo con ___ familia.
A
Tu
B
Mi
C
Su
D
Nuestra

Slide 14 - Quiz

AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin:
1. ______ (hablar-él) más despacio, por favor. Yo sólo (hablar)____ un poco de español.
2. Mi padre y mi madre _____ (vivir) en Madrid.
3. Yo ______ (estudiar) en Insula College.
4. Maribel y yo ______ (nosotros/ comer)patatas fritas.
5. Mi tío ___________ (escuchar-él) música clásica.
6. Maud y Stefanie ___________ (ellas/ escribir) una carta a su abuela .

Slide 15 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord:
Mi hermano es muy ....
A
simpática
B
simpático
C
irritantes
D
alegro

Slide 16 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden.
Las chicas
A
simpáticos
B
simpatíca
C
simpáticas
D
símpatico

Slide 17 - Quiz

Nu weet je hoe je ervoor staat! 

Neem ALLE onderdelen op de volgende slides nu GOED door, zodat je helemaal voorbereid bent op de toets van donderdag!

Slide 18 - Slide

Herhaling
Bestudeer de volgende slides, totdat je bij de online oefeningen komt 
'practicar en internet'. Oefen daarna online. 
LET OP: je gebruikt je device alleen voor deze oefeningen.

- bijvoeglijk naamwoord (guapo, inteligente, rubio ...)
- bijwoord van hoeveelheid (un poco, muy...)
- bezittelijk voornaamwoord (mi, tu, su ...)
-werkwoorden

Slide 19 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord 



Een knappe man.
Un hombre guapo.

Slide 20 - Slide

let op: m/v en ev/mv
la chica guapa - las chicas guapas
el chico guapo - los chicos guapos

el libro original - los libros originales

Slide 21 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord enkelvoud
mi coche               - mijn auto
tu coche                - jouw auto
su coche               - zijn/haar/uw auto
nuestro coche    - onze auto                        nuestra casa - ons huis
vuestro coche    - jullie auto                         vuestra casa  - jullie huis
su coche               - hun/uw auto

Slide 22 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord meervoud
mis coches                           - mijn auto's
tus coches                            - jouw auto's
sus coches                            - zijn/haar/uw auto's
nuestros coches                 - onze auto's                  nuestras casas - onze huizen
vuestros coches                - jullie auto's                     vuestras casas - jullie huizen
sus coches                           - zijn/haar/uw auto's

Slide 23 - Slide

Even samengevat.......
  • Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 
  • Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.
  • Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Slide 24 - Slide

Bijwoorden v. hoeveelheid
Met de woorden muy, bastante, un poco, no, nada geef je aan in hoeverre iemand een bepaalde eigenschap bezit.

María es muy alta. 
Su hermana es bastante inteligente. 
Martín no es muy guapo.

'Un poco' gebruik je alleen bij een negatieve eigenschap.
Es un poco feo/a.


Slide 25 - Slide

VERBOS

Slide 26 - Slide

verbos -ar,-er,-ir
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
-AR
hablo
hablas
habla

hablamos
habláis
hablan
-ER
-o
-es
-e

-emos
-éis
-en

-IR
-o
-es
-e

-imos
-ís
-en

Slide 27 - Slide

verbos: ser / tener
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
ser
soy
eres
es

somos
sois
son
tener (ie)
tengo
tienes
tiene

tenemos
tenéis
tienen

Slide 28 - Slide

llamarse
yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
me 
te
se
            +
nos 
os 
se 
llamo
llamas
llama

llamamos
llamáis
llaman

Slide 29 - Slide

Welke tips heb je voor het leren van
woordjes en/of grammatica?

Slide 30 - Mind map

Deberes
Toets Hoofdstuk 3
LEERSTOF VOOR TOETS: 
  • vocab 3.1 t/m 3.3 in beide richtingen
  • frases clave 1, 2, 3 (= VOC p.5-6-7) in beide richtingen
  • grammaticaboekje op classroom: nr 1, 2, 3, 6 + bez. vnw (nr. 8) + bijv nw (nr 10ab) + bijw van hoeveelheid (nr. 19) + werkwoorden nr 25 t/m 28 + nr. 35. Leer ook de voorbeeldzinnen in de grammatica.
  • getallen 0-20 (TB. p.97)

Slide 31 - Slide